Pasen

Kom, dacht ik, laat ik iets stichtelijks schrijven ter ere van het paasfeest.
Niet over de lijdensweg van J.Chr. Het gesar, de doornenkroon en de kruisiging waren weliswaar van triviale orde (las ik ergens) maar wij werden er op school jaarlijks mee volgepropt en ik heb in onze houding nooit iets bespeurd van stichtelijke invloeden.
Over de verrijzenis dan? Tja. Mooi, veelzeggend, verheugend. Ook dit hoorden we elk jaar uitentreuren.
Lente, dat is een mooi paselijk onderwerp en iedereen begrijpt de symboliek, ook nietchristenen kenden een nieuw-beginviering met fikkies stoken ten behoeve van licht en liefde. Vandaar de eieren, ze moeten tenslotte iéts broeds  voorstellen alleen snap ik die kleuren niet. Een verwijzing naar alle mensenrassen? Ik roep maar wat want wat heeft een ei met een baby te maken, toen mijn moeder ons broertje kreeg lag hij kant en klaar in de wieg, herinner ik me.
Het is nog steeds niet stichtelijk. Ik geef het op.
Er is nog een haas in het spel, haha, daar trapten we niet in. We wisten niets van een groengroen knollenland laat staan dat we de link met lente begrepen en al helemaal niet die met Jezus’ opstand uit de dood.
Als katholieken verzwegen we het beest.
Zagen we hem later in alle winkels verschijnen. Herrezen. De naäper.
=
Mooie en warme paasdagen, dat wens ik iedereen toe..

Serie. Een hooghartige man.

Er was eens een man, zo vreselijk vol eigendunk dat men haast zou geloven in een goddelijke afkomst.

Hij bewoog zich uitgesproken koninklijk en liep rond met een rug als een vlaggenmast. Bukken deed hij uit principe niet, in voorkomend geval neeg hij slechts lichtjes zijn hoofd.
Men diende naar hem op te kijken.
Groenteman, melkboer, schoenverkoper, alle winkeliers wisten hoe te handelen, vakantiewerkers leerden snel:
-Morgen. Wat zal het zijn?-  Een ontstemde blik was hun deel.
-Goedemorgen, waarmee kan ik U helpen?-  De blik werd iets milder.
-Een goede morgen meneer. Kan ik U van dienst zijn?-  Dit was de juiste vraag, minzaam gaf de man zijn bestelling op. ‘Een paar van je beste druiven goede man,’ zo neerbuigend als de pest.
Toen een nieuwe buurman hem uitbundig begroette met ‘Dag buur, lekker zonnetje, vind U niet?’ bleef de hooghartige staan, oprecht verbaasd over deze treurige amicaliteit.
‘Wat ik vind gaat U niet aan,’ beet hij de arme nieuweling toe.
Zijn baan zegde hij lang geleden  op, hij weigerde zich af te geven met het plebs van de werkvloer.
Vervolgens liet hij een bijstandsuitkering maandelijks overschrijven naar de bank, een ordinaire instelling waar het mindere volk zoet gehouden werd werd door met zijn geld te spelen.
Zo schamperde hij door het leven