‘Kom,’fluisterde hij, bezorgd naar de verdikte nevel kijkend.
Met een vinger tegen zijn lippen trok hij me de berm in.
Verbaasd en bovenal bang liet ik me leiden; voorzichtig tastend traceerde hij boomwortels en onderhout, dieper het bos in.
Zo goed als ik kon volgde ik hem, ik was niet gewend aan bossen.
P daarentegen bewoog zich soepel over de bulterige bodem. Hijgend volgde ik hem. ‘En de fietsen?’
Hij maakte een wegwerpgebaar. ‘Niet belangrijk.’
Na wat me uren toescheen stopten we. Nu pas zag ik hoe donker het was; door de mist en dichte begroeiing onderscheidden we slechts vaag een paar bomen.
De wereld was nog meer gekrompen en leek een surrealistisch decor voor duistere sprookjes. Naargeestigheid deed me P’s arm stevig vasthoudem. ‘Luister,’fluisterde ik, ‘het is weer zo stil.’ Deze keer gaf hij een bevestigend kneepje terug.
Behoedzaam keken we om ons heen.
Ik rilde. ‘We moeten terug.’
P zei niets
‘Kom nou, dat beest was natuurlijk een verdwaald paard of een kwaaie hond,’ zo hield ik mezelf voor dat er geen echt wild in de Peel zou huizen.
‘Bertje,’zei hij ernstig, ‘het wàs een wolf, geloof me nou. Een gevaarlijk dier, gewond of ziek en het wil wraak nemen.’
Het duizelde me. Dit kon niet bestaan. Hij geloofde in nachtzwarte wouden, weerwolven, hij moest stapelgek zijn, was wellicht zelf gevaarljk. O god wat te doen, ik werd met de minuut banger maar voor ik wat kon bedenken doemde een schim op tussen de boomstammen die knetterend kraakten met knappende takken, ik gilde en P duwde me dieper de struiken in.
Het ding snoof hoorbaar en rook onbeschrijfelijk smerig.
–
Mist 2
Ditmaal hoorden we hese murmelgeluiden, geschrokken greep P mijn mouw.