‘Ik steek een kaarsje voor je aan, zal een rozenhoedje voor je bidden.’

Dat werd voorheen vaak gezegd tegen mensen die verdriet hadden, ziek waren of anderszins zorgen hadden. Nog steeds.
Het is lief bedoeld, ik beschouw het meer als vriendschapsuiting dan dat het werkelijk helpt.
Want dat doet het niet. Met bidden zijn proeven gedaan, ook pas nog. De meningen hierover zijn verdeeld, zie links onderaan.
Er word wat afgebeden.
Bij het avondgebed een extra weesgegroetje, sommigen vinden dat te karig en nemen meteen een hele rozenkrans.
Anderen gaan naar de kerk, ze wonen een extra dienst of mis bij of  steken kaarsjes aan. Liefst voor het Maria-altaar, de zorgzame moeder-gedachte.
Zij voelen zich daar zelf goed bij, dat zag ik als kind al. Of een lijdend doel er iets aan heeft is geen vraag. Menigmaal wordt daar niet over gerept. In mijn hele katholieke jeugd heb ik maar weinig mensen horen zeggen: God luisterde niet.
Wel de wonderen erkennen, over mislukkingen heenstappen.  (FAtima  is momenteel in beeld ivm herdenking)

Bidders en aanstekers voelen zich getroost door hun vertrouwen op god en heiligen – maar de zieke overlijdt, een kind gaat het slechte pad op, zaken gaan failliet. Alle vroomheid ten spijt. Hoe legt een godsdienaar dat uit?
Vaste prik  bij spotternijen  was: dat moet je simpelweg geloven.  Dat krijg je bij gebrek aan antwoorden.

Ook dit is een kwestie waarvan ik niet wakker van lig maar die ik overdenk bij het horen van een overleden vriend/-in en familielid.
Overigens wil ik niemand om zijn/haar geloof afvallen.


http://binnenland.eenvandaag.nl/tv-items/71811/vu_onderzoek_naar_gebedsgenezing_werkt_het_echt_

https://www.trouw.nl/home/bidden-bij-ziekte-helpt-wel-of-god-nu-bestaat-of-niet~afeacd3c/

Blo, vampierenkind

De  Lucarda’s kregen een zoontje.
Vader Des en moeder Dif waren heel gelukkig met het kleintje; ze noemden het kind Bloody, afgekort Blo.
Blo’tje was een mooie baby, hij deed het goed op de voedzame melk van Dif.
Tot de dag dat hij groot genoeg was voor foeragetochten.
Daarmee kwam iets eigenaardigs aan het licht: Blo lustte geen bloed. Hij kokhalsde ervan.
O, hij genoot wel van de nachtelijke tochtjes, hij zette graag zijn tanden ergens in. Alleen dat bloed, jèk, liever fladderde hij naar een appelboom.

Zijn ouders probeerden het met vampierenvoedsel; Dif maakte vatensoep-met-balletjes en adertjespap, ze wist de hand te leggen op verse boezemfilet. Zonder resultaat. Blo’tje lustte géén bloed en daarmee uit.
Daarentegen was hij in zijn element bij fruithandelaren.
Elke nacht zocht hij kiertjes in hun voorraadhallen waar de geuren hem zowat bedwelmden en hij zich tegoed deed, fladderend van kistje naar kistje. Hij beet gaten in appelen en bananen, proefde hier wat van en daar, sabbelde gezellig met de buurkevers alle druiventakken leeg en vloog, boerend van teveel sap, naar huis.
Meestal waren Des en Dif nog op jacht en kon hij naar bed.
Soms zaten ze op hem te wachten met een slaapmutsje.
Hij vond dat vervelend; van bloedwijn kreeg hij het zuur en dan zijn vaders opschepperij die half Roemenië had leeggeslurpt inclusief Ceaușescu. Zei hij. Bah.

Intussen was de Fruithandelarenbond in alle staten. Niemand wist welk insect grote tanden had, niemand dacht aan een vampier.
Men besloot het probleem groots aan te pakken.
Alle denkbare vergiften werden ingezet, men vernevelde ethylalcohol, kliederde met aldrin. Het was een machtig offensief waarbij het fruit zelf alvast het loodje legde nog voor het middernacht was.
Toen kwam Blo.
Hij was pas half binnen en rook direct een walgelijke walm, hij wist niet dat zoiets smakelijks zo vies kon ruiken.
Er waren slechts kisten met verschrompelde schillen. Ook lagen er lijkjes, enkele halfdooie pieren bewogen nog sloompjes.
Het was een gruwelijke aanblik.
Aangedaan mompelde hij een weesgegroet, bekruiste zich en verdween. Opstandig en hongerig. Wat moest hij nog op deze wereld?
Zijn lege maag dreef hem naar de velden en uit chagrijn beet hij de eerste de beste koe die hij tegenkwam en slurpte. En nog een. En weer.
Het bekwam hem onverwachts goed.
Bloed gaat tenslotte zijn eigen gang.

Over boeken

Er zijn boeken die je nooit vergeet.
Er zijn er ook die je herleest alsof het een nieuw exemplaar is, je hebt de complete inhoud vergeten. Te vlug gelezen of de helft overgeslagen.
Daar tussenin staan de ‘o ja’s‘, zodra je ze open slaat herinner je je het weer, of  je herkent gaandeweg het verhaal.
De laatste categorie komt  het meeste voor. Waar het aan ligt weet ik niet. Het zijn niet allemaal slechte boeken, integendeel, er zijn heel goede bij.
Zouden het de onderwerpen zijn waar je op uitgekeken raakt? Ik weet nog dat ik na ettelijke Arendsogen mijn broer verzocht op een ander genre over te stappen, ik werd die brave Bob Stanhope met zijn edele Indiaan spuugzat.
Zo verging het me ook met de Tweede Wereldoorlog, Holocaust, Emancipatie, James Bond, Midden-Oosten, Gezondheid en aanverwanten, Huwelijksgeluk en heel veel andere items die weliswaar erg belangrijk zijn maar waar je niet teveel van moet lezen. Wanneer je jezelf overvoert gaat het eten je tegenstaan.
Een andere mogelijkheid is een gebrekkig geheugen. Wie weet mankeert er het een en ander aan of ben ik kort van boekenmemorie.  Misschien bestaat er een te klein onthoudreservoir, zoiets weet je zelf niet en naar een neuroloog ga je niet want god weet wat die ontdekt wat je juist niet wil weten.
Het is geen punt waar ik wakker van lig. Ik vraag het me alleen maar af.

Rondje om de aarde. Toepasselijk oudje bij storm.

Het stormde; een taaie wester die de meeste mensen binnen deed blijven.
Overdreven leek me maar toen ik voor een boodschap naar het dorp ging waaide ik van lantaarnpaal naar bushalte naar stopbord, waaraan ik me telkens vastklampte. De wind was sterker dan ik verwachtte.
Tenslotte verloor ik.
Ik vloog de lucht in, samen met een paar andere overmoedigen.
Hah! Niets konden we uitrichten tegen deze windkracht.
We werden op een kluitje geblazen en vlogen naar het oosten. Angstig grepen we elkaars handen, keken fronsend naar het Ruhrgebied onder ons en waaiden verder. Boven Polen kwamen we in een wolk van zloty’s terecht; we staken er geen vinger naar uit, verbaasd als we waren dat ze nog in gebruik waren al was het maar door de wind.
De storm joeg ons door, almaar door, we zagen Moskou; Russen zwaaiden naar ons, ze leken het heel gewoon te vinden dat er een trosje mensen door de lucht vloog. Even dachten we Poetin te herkennen maar het was iemand anders met een muizengezicht.
Een lid van ons groepje begon te klagen over de kou; inderdaad had hij ijspegels aan zijn neus hangen maar we wisten niet beters te doen dan zijn colbertje dicht te knopen. Wie had ook gedacht dat we de lucht in zouden worden geblazen?
De storm liet niet af.
De Beringzee kwam in zicht.  Mijn god, de kou golfde op ons af en we doken diep in onze kragen. Ach, steunde een man, was ik maar bij moeders thuis gebleven. Hij werd er niet warmer van.
Canada. Sneeuw, ijs en nog meer wind, zowel Franse als Britse maar de laatste had meer kracht en blies ons de oceaan over.
Ierland, Engeland, een piloot van een Ryan Air toeterde en stak zijn hand op. We knikten, onmachtig terug te zwaaien met onze verkleumde armen.

En toen, toen ging hij liggen, heel zachtjes en we landden voorzichtig in de straten van ons dorp.
Op de tenen liepen we naar huis, bang hem weer wakker te maken.
==========
==========
Krachtige windstoten
   

Teveel verkeerslichten, dit krijg je ervan

Ongeduldig wacht ze voor het stoplicht.
Jeez, dat duurt lang.
Geïriteerd kijkt ze rond.
Haar oog valt op een porsche, hoei, wat een stuk achter het stuur.
Op voorhand verliefd loert ze naar binnen. Hij kijkt slechts.
Yes! Dit is de man en auto die ze zoekt.
Het licht springt op groen.
Ze drukt het gas in, gelijktijdig spuiten ze weg naar het volgende stoplicht.
Rood, stoppen.
Ze kijkt hem aan, probeert een knipoog. Hij reageert niet.
Wat! Negeren? Haar? Ze kijkt nog een keer, opnieuw ziet hij haar niet.
Hé, weer groen, vlug volgt ze, de blik gericht op de Porsche. Het lijkt een wedstrijd.
Het tafereel herhaalt zich, de man kijkt haar nu bevreemd aan..
Ze let alleen nog op de porsche die razendsnel optrekt. Met moeite houdt ze hem bij en ziet, o god, een afwerend gezicht dat ongeduldig, zelfs verveeld kijkt.
Een geërgerd oog richt zich op haar.
-Neeeee, laat hem stoppen, ik wil hem, hij móet.

Ze komen weer in beweging. Ze wijst  naar rechts, rijdt naar de stoeprand en houdt stil.
Even later parkeert hij achter haar. Haar hart bonst, nu moet hij met haar praten, ha!
Voor ze de wagen uit is staat hij bij haar portier.
‘Ik ga je aangeven, trut. Stalken is verboden.’

De vlag kan uit,

hij is jarig

80 wordt hij. De vlag, bedoel ik.
Gebak en slingers heb ik niet, drankjes en hapjes ook niet maar ik gooi er een biertje tegenaan.
Gek idee dat de feesteling zelf niet aanwezig is. We hebben nooit een  vlag gehad en waar die van onze ouders is gebleven weet ik niet. Ligt waarschijnlijk ergens op een vliering uit elkaar te vallen, we waren nooit zo vlaggerig.
Pa en moe hingen hem vroeger wel uit. Op 5 mei. Later verwaterde dat, op de duur werden de herinneringen aan honger en kou vager, ook naar de herdenkingen gingen ze niet meer.
Voor ons was het alleen een dagje vrij van school behalve als er een sportdag werd georganiseerd. Vreselijk vonden we dat maar we moesten er heen ter verhoging van de feestvreugde van wie dan ook, Amerikanen zagen we nooit..
O wee als we niet meededen, dan waren we nog niet jarig.

Voorjaarsonrust?

Daar heb ik weinig last van.
Vroeger vond ik het logisch.  De hele winter zat een gezin gepropt in een rookhol, zowel van benauwende haarden als van sigaretten, gebukt gaande onder de ‘gezelligheid’ die toen heette te heersen en dan nog diverse kookluchtjes waar geen klapraampje tegenop kon.
Voor kinderen ging het wel; feestdagen hielden de sjeu er in en bij sneeuw en ijs was er het genot van schaatsen en sleetjes.
Sommige moeders echter haakten naar schone lucht.
Weg met dat gebruinde behang,  berookte gordijnen en tafelkleed,  muffe beddengoed en onfrisse kasten vol kleren, in het sop ermee. Wasmachines snorden, stofzuigers galmden in holle kamers, een paar dochters raagden en lapten.
Mijn moeder en menig zus en tante heb ik na afloop zien genieten als ze blij rondkeken en snoven: wat ruikt het hier weer lekker.
Vergelijkbaar met een softdrugje. En de opgewektheid hield dagenlang aan

Als kind vond ik het spannend maar heb die behoefte al lang niet meer.
Behangen en schilderen? Dat zie ik nog wel.
Kasten en kelder opruimen? Dat heb ik al zo vaak gedaan, ik ga de spullen niet nogmaals verplaatsen. Hetzelfde geldt voor schuurtje en garage.
Vliering? Laat die stofdraden maar hangen, ze vormen een geschikt gordijn om de rommel aan het zicht te onttrekken.
Er wordt niet gerookt en gestookt, de cv doet zijn werk. Stofzuigen doe ik wekelijks net als bed verschonen en vitrages heb ik niet meer.
Waar ik wel om geeft zijn de eerste bloemen en ik kan het niet laten om iets fleurigs binnen te halen.
Ze staan midden op tafel, truttig misschien maar ik vind het prachtig.
Blij kijk ik rond , snuif en denk: wat ruikt het hier weer lekker.