Kassieskirrel.

Het zegt de lezer niet veel, de jongeren al zeker niet.
Bedoeld werd een man die langs de huizen ventte met een kist of kastje (kassie)  waarin hij koopwaar had. Hij bood garen en ander handwerkmateriaal aan en waarschijnlijk nog veel meer.
Lang voor mijn tijd maar het woord is blijven leven. Misschien nu nog.
Zodra er een -vermoedelijk- onbekende aan de deur stond jammerden alle zussen ‘dat zal wel een kassieskirrel wezen, niet opendoen’. Geen van hen wilden zo’n overdreven flemer te woord staan want hoe jonger vrouw of dochter, hoe meer hij zijn best deed. Flirten zelfs, ze raakten hem haast niet kwijt.
Bedoeld werd een colporteur. Met encyclopedieën, bladen, abonnementen en zelfs dekens of verzekeringen werd tot in de jaren zestig nog steeds geleurd.
Uitgekookt waren ze, ‘dag meisje, is je moeder thuis?‘ was een bekende openingszin tegen een jonge vrouw des huizes.
Toen ik eens bij een zus op de koffie zat en de bel ging, keek ze op.
‘Vast een kassiekirrel,’  zei ze geërgerd.
Wacht, dat zou ik wel eens afhandelen.
Ik maakte de voordeur open en zei plompverloren: ‘Mijn moeder is niet thuis en we kopen niks.’
Hij staarde en antwoordde ‘Ik kom de gasmeter opnemen…’
Toen vluchtte ik zelf.
Naar mijn zus.  ‘Hij moet jou hebben.’
==