Een verhaal opzetten in tien delen

Begonnen in  2010.

schrijffeather-608956__3401  Een pittige start. Helaas…

2  ..beoogde hoofdpersoon stierf.

3   Invaller was niet interessant.

4   Hond schudde van ‘nee’. ..

5. ..hij liet niets los…

6.  ..over het blauwtje dat hij liep…

7    .. bij de verwaande teef van hiernaast.

8   Toen keek ik de schildpad aan,

9   een bijzonder traag beest…

10   en… en…

Het is nog steeds in wording.
==

De lezer snapt het intussen…

… over iets gewoons schrijven valt me niet mee.
Er zit geen verhaal in, dat is weggelegd voor anderen die dat beter kunnen.
Liever overdrijf ik, soms met opzet, soms groeit een vertelsel vanzelf die kant op.
Te gek, te mooi, te lief, te slecht, noem maar op maar altijd anders dan ‘gewoon’.

kokhalzeneject-154112__480Zoals de pan groente die ik vandaag bakte en extra lekker wilde maken en door de overdaad aan kruiden/specerijen smaakte als hondenpoep of erger. En dat ik die evengoed opat, kokhalzend en met te grote afkeer, zo keek ik naar het bord, inwendig denkend: gadverdamme wat een smerig spul, hoe krijg je het voor elkaar, kon je niet effe nadenken enzovoorts. Stug door etend want het was zonde om weg te gooien.
Dat dan weer wel, Hollands krentenbloed verloochent zich nooit.
Overdrijven dus.
Niet iedereen houdt daar van. Hoeft ook niet, niemand moet zich verplicht voelen.
Zolang ik maar wat te verzinnen heb.
Er staat al iets op stapel.
==

Tovertekens

Voor de dag begint in de krant een paar puzzeltjes maken. Vlugvlug en onleesbaar, nou ja, niemand hoeft het na te kijken.
In grote haast pen ik een boodschappenlijst.
Al winkelend kan ik de helft niet lezen, toch eens de telefoon gebruiken beloof ik mezelf. Maar dat komt er nooit van.
Nu zit ik hier en bekijk de ideeënkladjes, afgescheurde reepjes krantenpapier, snippers karton, memootjes, nauwelijks te begrijpen want ook deze zijn in twee tellen vol gekrabbeld.
–   Waarom doe ik dat zo? Ik heb alle tijd van de wereld. Niemand jaagt me op, er is geen vastgesteld schrijftermijn, ik heb er geen hekel aan, geen pen die bijna leeg is.
Een geldige reden is er niet.
Nu ik het tik klinkt het als een echo van de schooljaren.
Vanaf dag één was ‘netjes’ een probleem. Te vlug, onregelmatige letters, vaak vlekkerig door -alweer-  te snel van de inktpot naar het schrift te gaan,  en waarom? We hadden op het laatst toch vul- en balpennen?  Ik wist het niet en weet het nog steeds niet.
Zo kliederde ik tot mijn eerste baantje, waar ik dingen moest overnemen van andere kliederaars die cryptische tekens op blaadjes en kladblokken schreven. Als tovertekens.
Dat troostte.
kladshabby-paper-3350615__340
-==

Proeve van beknoptheid

Wedstrijd: schrijf een kort verhaal van maximaal 1500 woorden met als onderwerp ‘nostalgie, het idealiseren van het verleden’.
Maar liefst vijf-tien-honderd stuks, dat is bijna een boek. Zeg, een novelle
Daar begon ik natuurlijk niet meer aan, de tijd van uitgebreide verhalen met lange zinnen ben ik voorbij, overheen gegroeid zouden moeders zeggen.
Liever probeerde ik het zo kort mogelijk te houden.
Nostalgie
Vroeger was alles beter.
B. Bertjens.
=

Over schrijven

Er was een verhaal waaraan ik bezig was.
Een verzonnen plotje over familieverhoudingen met enkele eigen belevenissen erin verwerkt. Die heb ik geschrapt, ze zijn te herkenbaar en de hiaten opgevuld met andere dingen tot ik een afgerond stuk had.
Maar ook hier zaten weer ongemakkelijke situaties in.
Opnieuw probeerde ik het te herschrijven maar toen had het geen ziel meer.

Beroepsauteurs liggen nogal eens in de clinch met lezers die zich menen te herkennen en processen aanspannen. Daar hoef ik natuurlijk niet bang voor te zijn maar ik kan me de problematiek van schrijvers wel voorstellen. In het klein maakte ik zelf iets dergelijks mee, de reden dat ik zelden over een gezinslid blog behalve in algemeenheden.

Het verhaal is weggegooid.
Een ander probeersel eveneens, te controversieel. Ook daar heb ik onaangename ervaring mee in een vroegere weblog, had ik op een vriendelijker manier moeten schrijven.
Dat is  moeilijk voor me,  misschien zou ik het moeten proberen.
Hier ga ik eens lang over nadenken.
Ik begin meteen.
Tot morgen.
==

Leren schrijven

pausknol.
mand-  schr
Op een vodderig papiertje in een amper leesbaar handschrift met halfgesloten letters. Zoek het maar uit.
Ik moest even denken.
De mand hielp me op weg. Hij staat in de schuur en daar zet ik meestal lentebolletjes in.
Paasknollen dus, ik had het nota bene zelf geschreven.
De krabbels beginnen een probleem te worden.
Al vaker sta ik in winkels te raadselen: wat bedoel ik nou?
En neem me voor beter te leren schrijven. Het helpt maar een paar dagen want daar moet je geduld voor hebben. Dat heb ik niet.
Raar natuurlijk, ik heb tijd in overvloed.
Tja, tijd en geduld zijn niet hetzelfde.
Soms ga ik er voor zitten. Een langere boodchappenlijst voor de supermarkt, aansluitend voor andere winkels. Dat wordt een nette lijst, in ieder geval leesbaar.
De tussendoor-invallen maken het lastig. Pen en papier liggen altijd op tafel, waarom dan het haastige gekras?
Logisch, omdat ik een strijkbout in handen heb, een boek, telefoon, ik moet weg, er zit iemand aan de koffie, de bel gaat, ik lig in bed,  aardappelen koken over, enzovoorts.
En juist dan herinner ik me een boodschap die ik METEEN moet opschrijven anders vergeet ik hem. Daarom.
Ik kan het ook in de GSM schrijven. Dat duurt nog langer.

Uiteindelijk kan ik het gekrabbel netzogoed laten, als ik niet weet wat er staat is het effect hetzelfde als de boodschap vergeten.
Dat vergeet ik dan weer, neem een pen en…

Schrijven, maar geen boek

Een hobby.
Hoe andere amateurs het hadden weet ik niet, ik moest het echt leren.
Met gemak pende ik bladzijdes vol maar goed schrijfwerk was het allerminst.
Onwaarschijnlijke verzinsels, een soort mini-autobiografie over mijn gedachten, ik genoot van de woorden, leesbaar of niet.
Hoe langer de verhalen werden, hoe sneller ik ze wilde beëindigen door een ‘leuk’  plot te schrijven. Ze leken allemaal op een hardloopwedstrijd. Bovendien had ik intussen een typemachine, dat ging lekker vlug.
Bij het ouder worden en meer lezende ging het iets beter en daarmee beging ik een nieuwe fout: mooi schrijven.
Zogenaamd poëtische zinswendigen (op sinterklaasrijmiveau), ‘literaire’ constructies die van warrigheid aan elkaar hingen, onnodige interessante woorden.
Een schrijfclub wees me een beter pad. Daar leerde ik de betekenis van goede aanwijzingen en warempel, ik schopte het tot plaatsing in een paar verhalenbundels.
De aanhouder wint, heet het.

Niet helemaal, mijn echte droom kon ik niet waarmaken.
Een boek schrijven, een heel boek met een goed plot en een mooi verhaal eromheen. Een serieuze roman, het liefst fictief, met eigen inzichten erin verwerkt over allerlei onderwerpen.
Een gewaardeerde auteur te worden, bij een gerenommeerde uitgeverij. Het visioen alleen al was de wens waard.
Natuurlijk probeerde ik het. Gaf losse verhaaltjes alvast dezelfde hoofdpersoon, maakte schema’s, liet hoofdpersonen opdoemen, onlangs vond ik een schrift terug met een begin van maar liefst zes hoofdstukken.
Uiteindelijk heb ik het toe- en opgegeven: dit kan ik niet. Liever lees ik andermans boeken.
Bovendien zijn er andere kwaliteiten, ik kan heel goed aardappelen schillen en friet snijden.
Dat werd zeer gewaardeerd in het gezin, meer dan een gedroomd boek.

Kalm aan

Bewegen is nuttig maar waarom zou je er een sport van maken?
Ik hoef niet zo nodig het snelste te fietsen of de eerste te zijn in borstcrawl.
Nog veel minder is de animo een paard als hulpmiddel te gebruiken om een medaille te winnen.
Als kind deden we dergelijke spelletjes, wie het eerst bij de zandbak was of het vlugst bij de ijskar.
Sinds we groot zijn hebben we die competitie niet meer nodig.


Dit ↑ schreef ik in de serie ‘max.120 woorden’ bij de opdracht Sport.

Een van de zussen las het toevallig en gaf het door aan een broer.
‘Dit,’ zei zus, ‘is precies zoals jij bent.’
Ik was zeer verguld, beschouwde het als een compliment.
Broer: ‘Klopt, je was als kind al niet vooruit te branden.’

 

Iets kinderachtigs

In een weiniggebruikte lade kwam ik een stapel gekleurd schrijfpapier tegen. Groen, rood, geel, oranje.
Hoe kwam ik er toe dat te kopen?

Het was iets kinderachtigs.
Vroeger vergaapte ik me in de kantoorboekhandel aan al dat prachtigs.
Pennen, cahiers met harde kaften, supertekenblocs, paperclips in kleur, noem maar op en dan nog de nevenartikelen als agenda’s, almanakken, kalenders, dagboeken. Zelfs ruitjesrekenschriften vond ik mooi.
Kopen kon natuurlijk niet.
Tot ik aan het schrijven begon.
In die tijd typte ik op een gewone Adler. Om de voorraad romans in wording, vervolgverhalen, familiekroniekenen wat dies meer zij van elkaar te onderscheiden kocht ik verschillende kleuren typepapier. Handig bij het rangschikken, hield ik mezelf voor.
Ook vond ik de kleurtjes beter passen bij de soorten verhalen, rood voor spanning, blauw voor iets luchtigs.
Dat was de tweede smoes.
De echte waarheid was die herinnering aan de boekhandel.
Prullaria hoefde ik niet maar dat gekleurde papier wèl. Extra kladblocs. Notitieboekjes. Reservepennen. Kwaliteitspotloden. Puntenslijpers. Allemaal nuttig voor mijn hobby.
Enfin.
Ik groeide er overheen en dat werd tijd ook, wil ik mijn voorraad papier en schrijfgerei opkrijgen mag ik wel driehonderd worden.
De verhalen gingen naar het oudpapier maar pennen en papier weggooien? Nee…
Veel gaf ik weg, de rest zal bij de erfstukken terechtkomen. En worden waarschijnlijk alsnog nij het grof vuil gezet.
Toch kwamen we als kind niets tekort, er waren altijd voldoende schrijf- kleur- en tekenvoorzieningen in huis. Verf, ecoline, kleurpotloden, krijtjes.
Waarom dan die hang naar meer? Op ander gebied was ik niet zo hebzuchtig.
Wie het weet mag het zeggen.