trio versjes


Een kip die zich zat te verfraaien
hoorde een haan loeihard kraaien.
Ze bloosde er van,
een wildvreemde man
die haar wilde paaien!

Een worm die zich zich rekte en strekte
werd lenig totdat hij ontdekte
dat hij zich vergiste
en spierweefsel miste.
Toch ging hij door met die gekte.

Een koe uit een dorpje in Zeeland
zag op de stranden een eland
die zocht hier asiel
en vroeg, heel subtiel,
‘Sag’ mir, ist da jemand?’
=

Haan

Verveeld liep hij tussen de bomen, hier en daar in het gras pikkend, beetje op de toom kippen lettend. Hij betrad ze niet meer, diende ze slechts bij elkaar te houden. Ook zij waren op leeftijd maar nog steeds deugdelijk. Leverden ze geen eieren meer, dan waren ze goed voor de poelier.
Hij voelde zich onvoldaan.
Uitgewerkt, en verder?
Het leven als uitgetreden haan stelde niet veel voor.
Weliswaar had hij heel lang een geheime wens gekoesterd, die hij zou uitvoeren wanneer hij oud werd maar nu het zo ver was wist hij niet hoe aan de wens te voldoen.
Hoe er te komen? Zijn baas  te ontlopen? Ach…
Hij probeerde het te vergeten en slenterde dagelijks langs zijn eveneens uitgebluste harem.

Er stopte een vrachtwagentje. Een handelaar in spullen, haan kende hem en zijn accent.
Uh? Zijn accent?  Dat was toch het taaltje van de kust? Plotseling drong de mogelijkheid tot hem door: meeliften. Ongezien. Nú!
Hij aarzelde geen moment, fladderde naar de auto, sprong in de laadbak en verborg zich tussen de spullen.
Er werd gestart, ze reden,  dichter en dichter naderden ze zijn bestemming.
Opgewonden sprong hij eruit en wist zich te verbergen. Bijna donker, dat was gunstig.
Hij sloop van struik naar struik van duin naar duin, krabde zich een kuiltje  en bracht de nacht door in een bos helmgras.  Ruim op tijd werd hij wakker.
Hij rekte zich, keek over het strand, zag de zee langzaam oplichten.
Tranen sprongen hem in de ogen.
Deze keer hoefde hij niet op een armoedig hekje te staan om een miezerig stukje van de zon aan te kondigen, hij kon zijn diepste wens uitvoeren en de wereld volledig goedemorgen wensen.
Rillend van opwinding haastte hij zich  tot op de top van het voorste duin, zette zijn borst uit en sperde zijn snavel wijd open.
Ontroerd bracht hij zijn hanen-ode.
KUKELEKUUUUUUUUUUUU…..
====
© Bertie Bertjens

Vandaag  was te vroeg.

Onverwachts bezoek.
Een uit-de-hand-gelopen lunch.
’n Paar boodschappen.
Van bloggen kwam niets terecht.
Eerst maar eens de reader nalopen van vandaag, het is teveel om alle gemiste dagen bij te houden.
Tot later.
==

trio


Hevig gesnotter
je zou er in  verdrinken
als het dieper was.

Keel blijft nog schuren
als een korrelig papier
uitgummen lukt niet.

Hoesten is voorbij
kan niets meer laten horen
dan een softe kuch.
==
Maar de hoofdpijn is verdwenen,
morgen blog ik  weer.

=

Pauze.

Goedemorgen.
Verkouden.
Dat ben ik, het ging niet over na een goede nachtrust, integendeel. Hoesten, keelpijn en snotteren, alles erop en eraan.
Hoelang het gaat duren weet ik nog niet, we zien wel.
Tot over een paar dagen.
===

Broodschotel

Kookboek 1946.
Men was vindingrijk,  gezien dit recept met oud brood. Zelf kwam ik niet verder dan wentelteefjes  en die waren niet veel aan.
Zo te lezen was het een voordelig gerecht: oud brood, appelmoes, suiker en boter en wat kaneel.Ik denk niet dat mijn moeder dit op tafel heeft gezet, in de verhalen van oudere broers en zussen heb ik het nooit horen vernoemen.
Liever roosterden we de broodjes op de kachel, plak kaas ertussen en we smulden ervan, lang voor we het woord ‘tosti’ kenden. En er hoefde niets van het oude brood weggegooid.
Nu deed men dat sowieso niet, als echt niemand het lustte  waren daar nog altijd de  kat, hond, kippen en konijnen.
Huisdieren aten zo’n beetje alles,  als ze maar genoeg honger hadden.
En je proefde er niets van als de kip of konijn met kerst op tafel kwam.
==

Zomer?

Ik zat zo lekker achter glas
dromend dat het zomer was
zag de bloemen en het groen
stuurde ze een afstandszoen.
_
Toen werd het grijzig in de lucht
ik zag het aan en met een zucht
hoorde ik tegelijk het tikken
van de regen, van die dikke.

Meteen verwaterde het zicht
aanvankelijk een beetje licht
maar na enkele minuten
plensde het als theepottuten

Toen ben ik maar opgestaan
en droomde met  verwarming aan.

Over denken.


Stilzitten, dat scheen een slechte zaak voor een kind.
Daarom deed ik meestal of ik las, dan was het goed.
Soms vergat ik het boek en zat zomaar wat te te denken, of speelde met de kat.
Je kwam wel eens op een idee, herinnerde zich wat, had binnenpretjes of juist niet.
  –

Volwassenen ergerden zich, dan hoorde je gegarandeerd iets als:
‘Zit niet zo te hangen, ga wat doen!’
Wat dan?
Buiten spelen, zeiden Moe of grote zussen.
Beter opletten, priemde de juf.
Bidden, volgens de pastoor.
Er waren nog meer voorbeelden, stuk voor stuk adviezen om ‘iets te doen’.
Teveel denken was verspillen van  tijd, ledigheid, een zonde en eigenlijk verboden.
Veelal ging je dan toch maar naar buiten, er waren meestal een paar buurkinderen  die hetzelfde lot ondergingen.  Samen verder hangend, werd het toch nog gezellig.
En dan moest je weer binnen komen, etenstijd..
_
Konden ouders het niet aanzien omdat ze het zelf druk hadden?
Wekte niets-doen zoveel ergernis?
Omdat je een meisje was? (broer mocht rustig naar sportprogramma’s luisteren.)
Later vroeg ik het aan mijn moeder: waarom?
Ze antwoordde aarzelend: een kind hoort te spelen, in beweging te zijn, viel toen stil.
Ze wist het dus ook niet.
==

 

Effe zielig doen.

De bank is weg, al de hele week. De zitbank.
Hij is in reparatie en het gaat drie à vier weken duren voor hij terugkomt dus het moet nog even.
Hoewel ik er zelden op zit, enkel een paar keer per week een uurtje op lig te lezen om in slaap te vallen, mis ik hem, juist nú had ik er op willen  zitten.
Hij is zo knap.
En zoet.
En vrij lang.
Sterk ook. Hij leverde ontzettend veel diensten, mijn man woonde er bijna zijn hele laatste levensjaar op en in, bezoek bezat hem graag, veerkrachtig ving hij het allemaal op, maar nu barstte hij uit zijn vel. Een kleine gaatje in de zitting groeide uit tot een grote  jaap. Ik sloofde me uit met pleisters van stevig leer, het hielp niet.
Nu is hij bij de bankman.
Die garandeert me een zgan-e, dat hoop ik dan maar.
Intussen behelp ik me met de stoel die-in-alle-standen kan maar nooit echt lekker ligt/zit, je hangt er in en komt er haast niet meer uit..
Het is een naäper.
Er staat nog een oudje.
Een verstandige rechte stoel, klaar voor het grof vuil al is hij nog sterk genoeg.
Maar ik wìl niet rechtop zitten.
Gottegot.
Er zijn erger rampen,
ik weet het,
maar dit…..
==

Van de pot en de ketel.

Kort van stof zijn.
We kennen het: weinig woorden gebruiken, opvliegend, driftig, van die dingen.
In de goede betekenis mag ik het wel, ik houd van een beknopte uitleg.
Niet dat langdradige ‘…. en toen werd het mooi weer, weetjewel, blauwe lucht en zon en lekker warm en heerlijk en....’

Gruwelijk. Vreselijk vervelend, zo iemand zou je een spreekverbod opleggen alleen al om de mond te snoeren en niet langer te hoeven luisteren naar het oeverloze en uitgebreide verhaal dat als antwoord dient wat met één zin gezegd had kunnen worden want we weten onderhand wel wat er bedoeld wordt en waarom moeten we dat allemaal aanhoren? Het interesseert ons niet. En almaar meer woorden eraan breien.  Wat verbeelden zulke lui zich eigenlijk? Dat gezeur en gezever, je vraagt je af wat zo iemand bezielt, zichzelf graag horen zeker? Je hebt van die lui die puntjepuntjepuntje en ga zo maar door.
Ja toch, niet dan?
Ik bedoel maar.
=