Voor me liggen twee kranten.
Telegraaf (los nummer) en NRC (weekend abonnement).
Prompt denk ik aan een paar vroegere opmerkingen van broer, zus en manlief.
Ze leven niet meer maar ik hoor het ze weer zeggen.
Zus – wat moet jij met die Telegraaf?
Broer – je hebt zeker de geldpest.
Echtgenoot – toch mis ik De Gelderlander.
Dat laatste stak me.
Man was een liefhebber, een echte krantenlezer.
Dacht ik hem te verrassen met extra leesvoer…
==
zus
Families

Vreemd idee, straten overvoerd met familie.
Nu valt me in dat er vroeger een knap neefje was…
==
Gedachtenstop

Dat lijkt me rustgevend.
of de kerk wakker ligt van mij
die adviezen.
==
Hoe leer je nadenken

Dat heb je in je, zeggen sommigen.
Misschien.
Bij familie zie je verschillen, de een is wat bedachtzamer dan de ander.
Het hangt misschien af van gewoonte maar niet helemaal, aangeboren eigenschappen bestaan ook.
Reageren bij geschillen, over kwesties, oordelen over allerlei, ieder doet het op zijn eigen manier.
Nog steeds geloof ik dat een paar exacte vakken op school hielpen, je mooest wel wilde je je huiswerk maken.
We hadden het er thuis wel eens over, een zus was goed in wiskunde maar vond dat je daarmee alleen leerde je schrift vol te krijgen.
Een broer leerde meer van moeilijke vertalingen maar ja, hij was een echte alfa. Eigenlijk dacht hij altíjd na.
Een andere broer zei dat hij diep nadacht bij het uit elkaar halen van zijn motor, hij hield van het ding en kende elk onderdeel.
Mijn moeder tenslotte vertelde dat armoe de beste leerschool was om je verstand te gebruiken: met weinig geld het hele gezin aan het eten en fatsoenlijk zien te houden. Vooral dat laatste leek het zwaarst te wegen.
Natuurlijk kun je niet doorlopend nadenken als je spontaan wilt leven.
Maar toch blijf ik bij het idee van (toen nog) Algebra en vlakke meetkunde .
Ik kreeg het alleen in de brugklas, daarna mondjesmaat op de MULO maar herinner me het gepieker bij zoeken naar bewijs bij driehoeksmetingen, algebraïsche vergelijkingen en stellingen. Soms vergat je de tijd tot je een oplossing had, goed of fout dat donderde niet.
Of ik er wijzer van werd?
Daar denk ik nooit over na.
==
Spieren kweken
Dat was ik vergeten.

Broer en zus die me ooit als Sterke Bertus plaagden zijn er niet meer maar ik dacht aan ze.
Alleen jammer dat niemand me zag, daarom vertel ik het zelf maar.
==
Alleen zus
Straks heb ik alleen nog maar een zus.
Deze gedachte kwam telkens bovendrijven vanaf het moment dat de rituelen na vaders dood een aanvang namen.
Bij het schrijven van uitnodigingen, de keuze van een kist, bespreken van kerk en kerkhof.
Mijn zus. Het verdriet spitste zich toe op dat besef, meer dan op het overlijden van papa.
In de kerk probeerde ik haar te visualiseren.
Het lukte niet, corona hield ons zelfs in schijn gescheiden.
We deden het met de telefoon. Zij in Canada, ik hier.
Lopend achter de pastoor naar papa’s graf werd de gedachte bijna een obsessie: straks …
…godver, waarom moest het nou zo.
We waren er. Er werd gebeden en gepreveld, de kist zakte.
Een schep zand.
Een nieuwe gedachte. Nu heb ik alleen nog maar een zus.
==
ps
Stukje uit een lang verhaal. Niet autobio.
==
(niet) over kapsels
Op de tv was een vrouw te zien met een te jong kapsel. Of zij te oud. Jammer, dacht ik.
Later kwam een man voorbij met een vergelijkbare haardracht. Zal een pruik zijn, leek me.
Net toen ik dacht: wat kan jouw iemands kapsel schelen, viel mijn oog op wéér een bijzondere bos. Gelukkig had ik een boek en kon de tv uit.
Toch dwaalden mijn gedachten af.
Wat maakt me zo kinderachtig kritisch, ben ik zelf zo mooi dan, die mensen zijn prima en hun haren ook, wat zeur ik nou, en meer.
Daarmee kwam ik weer (een mens denkt er wat af) op iemand die me na één kapsel-opmerking een kam zou aanreiken. En werd er gegrapt en mijn gezever zou afgelopen zijn.
Eigenlijk waren het twee mensen.
Een zus die feilloos mijn stemming peilde en met humor antwoordde. En Moe die me terecht wees: kijk eerst eens naar jezelf. Die zin haatte ik, toen. Pas later werd ik wijzer enzovoorts enzovoorts.
Zo verder neuzelend vergat ik de kapsels, las een hoofdstuk, zette later de tv weer aan voor wat mooiers en wat zien ik?
=
Over de plaats in een gezin.
Eens, lang geleden, las ik dat middelste kinderen van een gezin ondergesneeuwd raakten door de belangstelling voor de oudste en jongste.
Het sprak me zeer aan.
Na mij was kwam nog een broertje, een lief, een aanvallig ventje, opgewekt, pienter, vol humor, kortom, daar kon ik niet aan tippen.
De broer boven mij, twee jaar ouder, hielp ook al niet mee, hij was sterker en kon veel beter zwemmen en harder schaatsen en als hij een lekke band had pakte hij ongevraagd mijn fiets.
Je begrijpt: het artikel was me op het lijf geschreven
Eerlijk gezegd waren we met negen kinderen waarvan ik het achtste was maar door de samenstelling lag het anders, vond ik.
Na de zesde kwamen de drie jongsten wat later: broer, ik, broertje. We hoorden nooit bij de groten zodat we een gezinnetje in een gezin vormden. Logische gedachte toch?
Enfin.
Het artikel sloot precies aan bij mijn dagelijkse problemen: grotere broer was de baas, kleine broertje de lieveling en ik bungelde er maar wat bij.
En nu dit, door een heuse deskundige bedacht. Eindelijk gerechtigheid.
Toen ik een zus het artikel liet lezen lachte ze me uit. De anderen ook en de bazige broer het hardst.
Mijn moeder gooide het in de kachel, mopperend dat ik van grote-mensen-spullen moest afblijven.
Weg erkenning en dat op mijn tiende. Gottegot.
Beide broers leven niet meer maar wat hebben we er hard om gelachen. Later. Toen ik niet meer jaloers hoefde te zijn.
==
Het kwam uit de Margriet waarin dr. Sis Heyster dit soort artikelen schreef. De naam kwam ik opnieuw tegen bij google.
==
Stenen hart
‘In wezen ben ik keihard’ stelde ik eens.
Er werd op voorhoofden getikt. ‘Blijf van mijn boeken af,’ blafte grote broer die de zin herkende.
‘In wezen ben ik keihard,’ legde ik een jongen uit met wie ik niet meer wilde dansen.Hij had me gevraagd naar het waarom maar ik wilde niet zeggen dat hij me afstootte.
Later, toen we bijna onwerelds verliefd waren, meende ik aanstaande te moeten waarschuwen: ‘In wezen ben ik keihard.’ Maar wat gaf het, het betekende niets en wat dan nog, liefde was ook toen al blind.
Weer veel later zaten broer en zus hier te ginnegappen, vertelden echtgenoot dat ik vroeger al opschepte met dit zinnetje en vroegen hem of ik echt zo keihard was.
‘Och, het gaat wel..’
En dat vond ik pas echt hard. Keihard.
Onlogisch, maar ja.
==
Melig
Ik hou van mij
– En ik van mij.
Fijn dat we het eens zijn.
–
Ik gaap van de honger.
– Hou vol dan stop ik er een broodje in.
–
Lust je koffie?
– Graag.
Schenk meteen voor mij in.
–
Dit gedoe hielden we nooit lang vol, het werd niet gewaardeerd behalve door ons zelf, zus en ik.
Met name de mannen hadden er een hekel aan. Echtgenoot, vader, alle zwagers, broers, schoonbroers. Ze konden er geen lach om krijgen, vonden het flauw en zagen de humor niet.
Misschien te moeilijk voor ze, spotten we.
Maar we gaven toe dat het inderdaad ontzettend zouteloos was en hielden ons in.
En toch, toen een paar weken geleden een zus hier was, haalde ze het weer op. ‘Weet je nog Bertie,’ begon ze, ‘dat we dubbel lagen om niks?’
Meer was niet nodig.
===