
Kwart over elf en nog steeds geen donkere lucht. Niet zozeer door zomertijd, lichte nachten zijn typerend voor de langste dagen.
Ik houd er wel van. Waar een zus klaagde van ‘het wil maar niet donker worden’ mogen van mij alle nachten zo blijven.
In die bleke stilte is elk landschap spannend, zijn alle smalle straatjes en stegen enger dan in het echte donker. De tuin ziet er wonderlijk uit met vreemde planten, een schielijke kat verdwijnt, flauw geritsel klinkt op. Aan de straatkant is het stil, de kat kruipt nu onder een auto.
Als ik niet zo’n bangerd was zou ik mijn matras buiten neerleggen en luisteren en rondkijken, wie weet wat ik dan zag. In slaap vallen tussen de bloemen, een kinderwens bijna.
Maar dan zou een beest met vleeshonger mij ontdekken en besluipen terwijl ik daar lig te dromen. In gedachte zie ik mezelf oprichten met nog anderhalf been en hem wegschieten met een voet waarvan de tenen uit zijn bek hangen.
Rillend stap ik het bed in.
—
Echt, prachtig, die lichte nachten.
Dat ze nog lang mogen blijven om ervan te genieten.
Slapen doe ik binnen.
==