Koud was het en het waaide.
Huiverend stond ik voor het raam, keek benauwd naar de grauwe lucht.
Maar ik moest voedsel halen, de kelder was leeg en de koelkast bijna. Een paar korstjes restten in een hoek van de broodtrommel.
Net voor ik de deur uitstapte stortte zich een regenbui in de strijd, hard en met gemene stralen. Met tegenzin nam ik het onhandige regenpak.
Over de winterjas zat het onaangenaam, stijf als een kachelpijp stond het om me heen, fietsen was lastig.
De wind nam toe, de regen volgde. Eenparig verknoeiden ze het zonnige beeld van de vorige dag.
Ik worstelde met fiets en tassen, soppend in vollopende laarzen, gejaagd door de wind.
En haalde het.
De supermarkt noodde met licht en kleur, voedsel voor het grijpen.
Eten.
Je kunt er niet omheen.
Daar heb je een bittere reis voor over.
=
supermarkt
Zonnepraat

Bij de groenten
— sla is nog het beste bij deze temperatuur.
— vind ik ook…
Bijna thuis
— Ah, je bent de warmte voor.
En… en…
En zo gevarieerd. 😉
==
(on-)gewoon
Er was eens een echtpaar.
Twee kinderen, kat, hond, konijn en hamster.
Ze woonden in een gemiddelde woning in een doorsnee straat.
En reden een degelijk wagentje waarmee ze Spanje konden halen.
Hij werkte bij een beveiligingsbedrijf als tweede bewaker, zij was invalcaissière in een supermarkt.
Ze leefden als ieder ander gezin.
Op z’n tijd was er blijdschap en verdriet, moois en lelijks, salarisopslag en verhoging van huur. Dieren overleden of kregen nestjes.
Herkenbare aardige mensen.
Zo doodgewoon, zo door en door alledaags, ze zouden nergens opvallen als ze niet allemaal een punthoofd hadden.
==
Tja…
Met een doos vol boodschappen loop ik de supermarkt uit.
Ik zet hem zolang op de grond en schuif intussen het karretje in waarbij ik tegen een jonge vrouw opbots.
‘O sorry,’ zeg ik, ‘ik moest even op mijn doos letten.’
Ze kijkt bevreemd op. Ikzelf verschrikt.
En meteen weer voor me.
Wat moest ik anders.
=
Spannend winkelen
In de supermarkten worden afstanden wel eens vergeten.
Dan kijk ik de daders kalmpjes aan.
Snappen ze het niet, dan is het met priemende ogen.
Dat laatste werkt het beste, enkele mensen vluchten haastig, angstig achterom kijkend.
Ze denken dat ik ze op ga vreten.
Meestal gaat het prima, tot de situatie andersom is en ik zelf niet goed oplet.
Dan kijkt iemand mij aan, soms berustend, dan weer ongeduldig.
Geeft niet. Ik sprint niet weg en overleef het.
–
Je maakt heel wat mee tegenwoordig.
==
Er zit weer leven in het dorp
Er staan paaltjes met een koord waaraan de boodschap: voetgangers oversteken. De trottoirs zijn bezet met tafel en stoelen, passend gerangschikt op corona-afstand.

Het is ook niet erg, omlopen voor een paar terrassen in het centrum is niet te veel.
De weekmarkt uitgedund tot anderhalve man en een paardenkop. Gesloten cafés en eethuizen, hoogstens een afhaalloket, bank op slot, bibliotheek ook, geen films, niets te doen in het park, geen clubfeesten, alle dingen die een plaatsje leefbaar maken,
–
Alsof de zon en warmte besteld waren zaten er direct weer fietsers, straks komen de campinggasten, een enkele toerist.
De boodschappen doe ik met nieuw plezier al mag de afstand in de supermarkten van mij blijven.
==
Van die dingen
Al vroeg stond ik bij de supers. AH was open, ik wachtte bij de ander.
Er stond een man die gelukzalig een sigaretje wegpafte. Het rook zo lekker kruidig in de ochtendlucht dat ik er trek in kreeg. Ook een paar anderen snuifden, misschien speelde melancholie ons parten.
‘Niet doen,’ zei hij. We lachten.
En praatten.
Over corona, uiteraard. En de vogelgeluiden. De droogte.
Ondanks de afstand hoefden we niet te schreeuwen, een toontje luider spreken wordt gewoon.
Worden de stemmen ook eens getraind.
Oefening voor eenzamen.
==
Ieders god
De kerkdeur staat open, er klinkt een orgel, voetstappen en gefluister.
Het wordt een dodendienst, de klokken luiden.
Een buurtgenoot ziet me, knikt en loopt haastig naar binnen, bekend met mijn scepsis.
Wat, vraag ik me af, moet de dode hier mee? Diens geest is toch al vervlogen.
En de achterblijvende?
Men zegt dat vertrouwde ceremonies troostend werken, een van de sterkste speerpunten van het geloof.
Ieder zijn meug, mij hielp het geen bal en een paar andere mensen die ik ken ook niet.
Ze werden hoogstens een paar uur afgeleid dan wel misleid.
We zijn dan ook niet gelovig.
Een nieuwe god bedenken, dat lijkt me wel wat. Een androgyn figuur, een blanco model dat tevens alle uiterlijkheden aanneemt die ieder afzonderlijk mens wil zien in een god. Ik vind geen passend exemplaar.
Trouwens, welke religieuze diensten zou ik erbij moeten bedenken, alle gebaren bestaan al.
En dan nog, de een bidt met liefde voor een grootmoederlijke, de ander strekt zijn armen uit naar een sexy bloot beeld. Waarschijnlijk zou mijn buurjongetje god zien als zijn lievelingskonijn en aan wie zouden nonnen hun ziel verkopen?
Moeilijk uit te werken.
Hoogstens als virtuele religie.
Mijn verzin-zin ebt weg, dit is er immers al lang?
Vroeger noemde men het duivelswerk of gevaarlijke fantasieën, pornografie, afgoderij maar nieuw is het niet.
–
In de supermarkt bepaal ik me tot de boodschappenlijst.
Ik loop langs de bakkersafdeling.
En zie..
… oh mijn god, die mokkaschnitt..
==
Blabla-smiespelsmiespel
‘…wij wisten precies bij wie het huishoudgeld op was, dan werd het de goedkoopste worst…..’
De spreekster werkte in een mij bekende supermarkt op de vleeswarenafdeling en vertelde dit in vertrouwen. Alsof ik dat wilde weten.
‘Ken je die en die nog? Niemand mag weten waar hij woont maar nou moest ik een pakje op zijn naam bezorgen in de straat van…’
De verteller was vakantiehulp, ergens in de omgeving.
‘Héééé, hallo, geef je een rondje? Kan er nou wel van af hè. Wanneer ga je rentenieren hahaha..’
De grappenmaker werkte bij een lokale bank en wist iets van rentebijschrijvingen. Pas na een boze blik werd hij stil.
Zomaar een losse greep uit een vat vol geklets. Niet verzonnen, we hoorden ze zelf, een paar jaar geleden.
Toen ik vanmiddag iets vernam over iemand die zijn salaris en rekeningen niet bij een lokale bank wil onderbrengen en daarom wordt uitgelachen, dacht ik hier aan terug.
Zo gek vind ik zijn wantrouwen niet. Iedereen kent elkaar, menig bankemployee is een dorpsgenoot. Loslippigheid komt voor.
De privacy bij banken is verbeterd, ik hoop dat de monden intussen ook op slot zijn.
Internet en overheid hebben we allang niet meer in de hand maar klanten-privacy in-het-klein kunnen we misschien nog enigszins bewaken.
Onlogisch, maar roddel in buurtwinkels en -instellingen voelt erger dan een verre afluistersatelliet.
==
Toen een huisvrouw het nog druk had
–
Dit stukje is ongeveer acht jaar oud, door een haastklusje vanmorgen dacht ik eraan terug. Het was niet eens zo erg overdreven.
–