Barre tocht.

Koud was het en het waaide.
Huiverend stond ik voor het raam,  keek benauwd naar de grauwe lucht.
Maar ik moest voedsel halen, de kelder was leeg en de koelkast bijna. Een paar korstjes restten in een hoek van de broodtrommel.
regenbuildings-1867550__340Net voor ik de deur uitstapte  stortte zich een regenbui in de strijd, hard en met gemene stralen.  Met tegenzin nam ik het onhandige regenpak.
Over de winterjas zat het onaangenaam, stijf als een kachelpijp stond het om me heen, fietsen was lastig.
De wind nam toe, de regen volgde. Eenparig verknoeiden ze het zonnige beeld van de vorige dag.
Ik worstelde met fiets en tassen, soppend in vollopende laarzen, gejaagd door de wind.
En haalde het.
De supermarkt noodde met licht en kleur, voedsel voor het grijpen.
Eten.
Je kunt er niet omheen.
Daar heb je een bittere reis voor over.
=

 Zonnepraat

plant-3595511__340
Vanmorgen bij de fietsenrekken.
 — Hee, hallo, ook de hitte voor willen zijn?
 — Allicht, het wordt heet.
In de supermarkt.
  — het is nou al warm.
  — zeg dat wel.  *veegt voorhoofd af*
Bij de groenten
— sla is nog het beste bij deze temperatuur.
— vind ik ook…
Bij de diepvries
   — flink inslaan, het wordt minstens 30 graden
   — en die zon, pffff.
Aan de kassa
   — Jij ook vroeg, voor de hitte?
   —  Wat dacht je, nu is het nog koel.
Weer bij de fiets
    — Hoi. Lekker vroeg aan het winkelen?
    — Ja, het wordt heet…
Bijna thuis
— Ah, je bent de warmte voor.
  — Natuurlijk.
En… en…
En zo gevarieerd. 😉
==

(on-)gewoon

gezinfamily-6252350__340Er was eens een echtpaar.
Twee kinderen, kat, hond, konijn en hamster.
Ze woonden in een gemiddelde woning in een doorsnee straat.
En reden een degelijk wagentje waarmee ze Spanje konden halen.
Hij werkte bij een beveiligingsbedrijf als tweede bewaker, zij was invalcaissière in een supermarkt.
Ze leefden als ieder ander gezin.
Op z’n tijd was er blijdschap en verdriet, moois en lelijks, salarisopslag en verhoging van huur.  Dieren overleden of kregen nestjes.
Herkenbare aardige mensen.
Zo doodgewoon, zo door en door alledaags, ze zouden nergens opvallen als ze niet allemaal een punthoofd hadden.
==

Spannend winkelen

selfiemond120210322_122128 - kopie
In de supermarkten worden afstanden wel eens vergeten.
Dan kijk ik de daders kalmpjes aan.
Snappen ze het niet, dan is het met priemende ogen.
Dat laatste werkt het beste, enkele mensen vluchten haastig, angstig achterom kijkend.
Ze denken dat ik ze op ga vreten.
Meestal gaat het prima, tot de situatie andersom is en ik zelf niet goed oplet.
Dan kijkt iemand mij aan, soms berustend, dan weer ongeduldig.
Geeft niet. Ik sprint niet weg en overleef het.

Je maakt heel wat mee tegenwoordig.
==

Er zit weer leven in het dorp

Met blije verbazing bekeek  ik de heringerichte terrassen.
Er staan paaltjes met een koord waaraan de boodschap: voetgangers oversteken. De  trottoirs zijn bezet met  tafel en stoelen, passend gerangschikt op corona-afstand.
Natuurlijk heb ik begrip voor de horecaondernemers en ik bewonder hun lef:  de  stoep nemen ze gewoon mee.
Het is ook niet erg,  omlopen voor een paar terrassen in het centrum is niet te veel.
Alleen, ik verwachtte er niets meer van. Ik raakte gewend aan de levenloosheid, zielloosheid, doodsheid – you name it- van het dorp.
De weekmarkt uitgedund tot anderhalve man en een paardenkop. Gesloten cafés  en eethuizen, hoogstens een afhaalloket, bank op slot, bibliotheek ook, geen films, niets te doen in het park,  geen clubfeesten, alle dingen die een plaatsje leefbaar maken,
En nu zijn ze er weer.  Niet allemaal  maar dat hoeft ook niet.
Alsof de zon en warmte besteld waren zaten er direct weer fietsers, straks komen de campinggasten, een enkele toerist.
De boodschappen doe ik met nieuw plezier al mag de afstand in de supermarkten van mij blijven.
==

Van die dingen


Al vroeg stond ik bij de supers. AH was open, ik wachtte bij de ander.
Er stond een man die gelukzalig een sigaretje wegpafte. Het rook zo lekker kruidig in de ochtendlucht dat ik er trek in kreeg. Ook een paar anderen snuifden, misschien speelde melancholie ons parten.
‘Niet doen,’ zei hij. We lachten.
En praatten.
Over corona, uiteraard. En de vogelgeluiden. De droogte.
Ondanks de afstand hoefden we niet te schreeuwen, een toontje luider spreken wordt gewoon.
Worden de stemmen ook eens getraind.
Oefening voor eenzamen.
==

Ieders god

De kerkdeur staat open, er klinkt een orgel, voetstappen en gefluister.
Het wordt een dodendienst, de klokken luiden.
Een buurtgenoot ziet me, knikt en loopt haastig naar binnen, bekend met mijn scepsis.
Wat, vraag ik me af, moet de dode hier mee? Diens geest is toch al vervlogen.
En de achterblijvende?
Men zegt dat vertrouwde ceremonies troostend werken, een van de sterkste speerpunten van het geloof.
Ieder zijn meug, mij hielp het geen bal en een paar andere mensen die ik ken ook niet.
Ze werden hoogstens een paar uur afgeleid dan wel misleid.
We zijn dan ook niet gelovig.

Een nieuwe god bedenken, dat lijkt me wel wat. Een androgyn figuur, een blanco model dat tevens alle uiterlijkheden aanneemt die ieder afzonderlijk mens wil zien in een god.   Ik vind geen passend exemplaar.
Trouwens, welke religieuze diensten zou ik erbij moeten bedenken, alle gebaren bestaan al.
En dan nog, de een bidt met liefde voor een grootmoederlijke, de ander strekt zijn armen uit naar een sexy bloot beeld. Waarschijnlijk zou mijn buurjongetje god zien als zijn lievelingskonijn en aan wie zouden nonnen hun ziel verkopen?
Moeilijk uit te werken.
Hoogstens als virtuele religie.
Mijn verzin-zin ebt weg, dit is er immers al lang?
Vroeger noemde men het duivelswerk of gevaarlijke fantasieën, pornografie, afgoderij maar nieuw is het niet.


In de supermarkt bepaal ik me tot de boodschappenlijst.
Ik loop langs de bakkersafdeling.
En zie..
… oh  mijn god, die mokkaschnitt..
==

Blabla-smiespelsmiespel

‘…wij wisten precies bij wie het huishoudgeld op was, dan werd het de goedkoopste worst…..’
De spreekster werkte in een mij bekende supermarkt op de vleeswarenafdeling en vertelde dit in vertrouwen. Alsof ik dat wilde weten.
‘Ken je die en die nog? Niemand mag weten waar hij woont maar nou moest ik een pakje  op zijn naam bezorgen  in de straat van…’
De verteller was vakantiehulp, ergens in de omgeving.
‘Héééé, hallo, geef je een rondje? Kan er nou wel van af hè. Wanneer ga je rentenieren hahaha..’
De grappenmaker werkte bij een lokale bank en wist iets van rentebijschrijvingen. Pas na een boze blik werd hij stil.
Zomaar een losse greep uit een vat vol geklets. Niet verzonnen, we hoorden ze zelf, een paar jaar geleden.
Toen ik vanmiddag iets vernam over iemand die zijn salaris en rekeningen niet bij een lokale bank wil onderbrengen en daarom wordt uitgelachen, dacht ik hier aan terug.
Zo gek vind ik zijn wantrouwen niet. Iedereen kent elkaar, menig bankemployee is een dorpsgenoot. Loslippigheid komt voor.
De privacy bij banken is verbeterd,  ik hoop dat de monden intussen ook op slot zijn.

Internet en overheid hebben we allang niet meer in de hand maar klanten-privacy in-het-klein kunnen we misschien nog enigszins bewaken.
Onlogisch, maar roddel in buurtwinkels en -instellingen voelt erger dan een verre afluistersatelliet.
==

Toen een huisvrouw het nog druk had

‘Opzijopzijopzij…’
Dit wordt niet hardop gezegd maar de boodschap komt over: zij heeft haast.
Zodra ze de supermarktdeur binnenvalt vliegen aanwezige klanten naar de zijpaden.
Sommige nemen geen risico en sluiten zich aan bij de manager die zich verschanst achter de breedste van de vakkenvullers.
Men kent haar.
In haar huis gaat het op eendere wijze.
Als een wervelstorm sleurt ze de gezinsleden uit bed, drukt hen het ontbijt door de keel en duwt ze de deur uit.
Opruimende werpt ze af en toe een hap brood naar binnen en voert kat, cavia, parkiet en hond.
Ziezo, denkt ze na het volgooien van de vaatwasser, dat is gebeurd. Wat moet er nog meer gebeuren; stofzuigen, dat is wel nodig of neem ik eerst de ramen? En dat boek moet ook nog uit, als ik het op de aanrecht leg kan ik tegelijkertijd lezen en de aardappelen schillen.
Het lukt.  Het kost wat pleisters maar het gaat heel goed; weet je wat, denkt ze, ik snij meteen de andijvie. Het grote mes zoeken, de plank, de krop er op. Onderwijl leest ze met één oog  verder.
Oei, au…  trillend reikt ze naar de handdoek om nieuw bloed te stelpen. Verdorie, was daar bijna het boek bevlekt,  het is nog wel van de bibliotheek.
Voorzichtig kijkt ze onder de handdoek. En schrikt van de jaap in haar linkerduim, nog net niet tot het bot.
Vlug onder koud water,  tjess, pijnlijk.
Met veel gehannes maakt ze een noodverband van zakdoeken en pleisters.
Hè, ze is er misselijk van, draaierig hangt ze voorover. De kat kijkt stoicijns naar haar, de hond jankt meelevend maar niet verbaasd.
Haar verstand krijgt de overhand. Eindelijk.
Ze kruipt op de bank en rust, al lezende,  tot het kloppen in de duim afneemt.
Dan gaat ze rechtop zitten, gaapt en rekt, controleert het noodverband en ijlt  naar de stofzuiger, pakt onderweg de plumeau,  neemt de rinkelende telefoon op……

Dit stukje is ongeveer acht jaar oud, door een haastklusje vanmorgen dacht ik eraan terug. Het was niet eens zo erg overdreven.