Reinhard Mey schreef Gute Nacht Freunde in de late jaren 60, over een van de vele avonden waarop hij met vooral muzikale vrienden de wereld besprak. Het afscheid nemen aan het einde van zo’n avond viel hem altijd zwaar.‘
=
Gedachten ordenen was al moeilijk, nog lastiger was het ze onder woorden te brengen.
Wat wil je nou, vroeg moeder, toen ik narrig de radio uitzette. Het gezeik van die achterlijke muziek was teveel voor me.
Ik haalde de schouders op, wist het zelf niet, alleen dat alles anders moest.
Moe keek me aan.
Ik chagrijnde naar boven.
–
Als ik terug denk aan mijn eigen gedrag voel ik me beschaamd. En toch, geloof het of niet, ik wilde het niet zo.
Het gebeurde.
Waarom vergeet je zoiets nou niet.
==
…er is al een begin van dat bijzondere sfeertje.
Het uitzien naar de feestelijke avond, allemaal thuis met vrijers/verloofden, iets lekkers en limonade, kaartspelletjes, gelach en radio aan .
Maar bovenal: opblijven! Niet naar bed hoeven terwijl je beneden de groten hoort lachen en murmelen, hoe mooi wil je het hebben?
Intussen bouwt de spanning zich op, straks zoent iedereen door elkaar, dan in het donker naar buiten voor het vuurwerk met sissende knallen en buren die nog meer zoenen.
Prachtig en spooky tegelijk.
Voor een kind in ieder geval.
–
Het is dit jaar buitengewoon rustig in de buurt, een enkel verdwaald rotje tot nog toe.
Misschien niet te geloven maar ik mis de vroege knallers ’n beetje ondanks de ergernis van andere jaren. Ze hoorden bij de sfeer.
Maar ja, kleine plaats, geen grootse protesten.
Laten we het maar zo houden.
Dat is verstandiger.
==
Radio zacht, wind en regen tikken, ik zit aan de toetsen en suf.
Thee, heet en ’n beetje sterk zal me wakker maken.
Het softe radiodecor kan uit.
Ik slurp de hete thee, zit aan de toetsen en suf.
Televisie zal me wakker maken, dichte gordijnen, paar kaarsen erbij.
Ze suizen, zachtjes, begeleiden een monotoon tv-gebabbel
en meer, en
Ik zat aan de toetsen en sliep.
==
Tja, het klimaat sparen. Eco-doen, co², soberder leven. Dat juich ik van harte toe.
Maar ik vind het wel een beetje zielig voor mijn generatie en ouder. Als arbeiderskind van eind ’40 – 50 leden we geen honger, het was niet vreselijk slecht, maar royaal was het leven allerminst.
Volgens mij hebben we voldoende water uitgespaard voor de rest van ons leven.
Er was een douche die stond voor één stortbadje per week, we mopperden dat we beter weer in de teil konden gaan. Radio mocht aan maar overtollige lampen moesten uit.
Een auto was er niet. Kolen werden mondjesmaat besteld want Pa stak zelf turf.
We hadden een geit voor de melk (armeluiskoe noemde men dat) en met de kerst werd een van de eigen konijnen geslacht. Daarnaast een kip voor de soep.
Eigen groente en fruit, dat laatste bevatte zelfs gratis vers vlees, niet altijd maar toch.
Eindeloos was de lijst van soberheid, van kleding tot vervoer, van eten tot lichaamsonderhoud tot goedkope vakanties in Castricum, ik denk dat we in latere jaren niet voor niets zo gretig van het betere leven genoten
–
We hebben al zo verstandig geleefd, daar begin ik niet meer aan.
Echt niet.
Ik maak alles op.
==
Van de week hoorde ik dit liedje.
Toen was geluk heel gewoon
En weer werd ik bevangen door een negatief gevoel.
Het zelfde heb ik met vergelijkbare nummers als Het Dorp
Waarom? Ik weet het niet maar ik vermoed dat het de vroeger-verheerlijking is die me tegenstaat.
Begrijp me niet verkeerd, we hadden het goed, beginjaren vijftig
De zaterdagavond leek enigszins op die van het liedje, eerst in de grote teil, er was iets lekkers bij de koffie, broer luisterde naar ‘Sprong in het Heelal’ en ik mocht meeluisteren al was ik jonger, terwijl de groten andere dingen deden, er werd gelachen. (Toen nog) zonder borrels. Het was knus.
Waarom dan die hekel? Misschien het kneuterige woordje ‘knus’?
Het stoort me ook als de tijd erna afgekraakt wordt.
Alsof we later allemaal plastic rozen hadden, onze kinderen nooit gelukkig waren, ze alleen maar in modderplassen zouden moeten zwemmen, op doorgegeven fietsen rijden.
En wat zeggen die weemoedigen als hùn vader opschept over zìjn jeugd?
‘Ja hoor, daar gaan we weer…’
‘Dat was vroeger…’
‘Je leeft in het verleden, opa…’
en…
Dat is het! Nu snap ik het.
Het moeten sprookjes zijn die doorgegeven worden zolang er mensen zijn.
En er zijn mensen die er in willen geloven en het op hùn beurt doorgeven.
Dat ik het niet eerder begreep.
—
ps Ik geloof niet in sprookjes.
Geschrokken zocht ik een ander station.
Begrijp me goed, ik gun iedereen een feestje, ook wij genoten er vroeger van maar na een paar jaar was de zin op.
En als je er niets voor voelt wil je de muziek ook niet horen, die is alleen te pruimen voor de carnavalist himself.
–