
originele tekst
Lieve heertje
====
Wat zou ik graag sneeuw zien, al was het maar één dag, nee, een etmaal.
’s Morgens wakker worden in stilte, de witheid, verder niets.
Overdag wattige vlokken die geruisloos zweven, waar mensen gemaand lijken te worden: hier zijn geen woorden voor.
’s Avonds de glinstering onder lantaarnlicht.
En voor het slapen gaan opnieuw naar buiten kijken en nogmaals de stilte horen.
—
Ik vroeg het de weergoden. Alstublieft, een ongevaarlijke sneeuwsoort die na 24 uur zou wegsmelten.
Zij verwezen me naar Winter.
Die appte Klimaat.
Hij belde nog hoger.
‘Natuur beslist,’ zei hij.
====
vervolg op getob bij de goden
Moos ging er eens recht voor zitten maar wist niets te bedenken.
Hij nam contact op met Sam, een vroegere vriend en introduceerde hem bij de goden en aanverwanten.
Sam keek naar de zorgelijke figuren.
‘Kom ik in de hemel,’ begon hij, ‘mag ik niet naar binnen want…‘
Moos hield hem tegen. ‘Ho eens effe, het is geen moppentijd, dit is een bloedserieuze zaak, denk met ons mee, wil je?’
Sam dacht even na en vroeg: ‘Waardoor overlijden er plotseling zoveel mensen? ‘
‘Dat weten we niet, dat zoeken ze zelf maar uit. Het probleem hier is plaatsgebrek bij hemels en hellen en alles daartussenin, wat doen we daar aan?’
Sam keek rond.
‘Maar,’ zei hij, ‘we zijn toch zielen? En jullie,’ tegen de goden en anderen, ‘een soort geesten? Zonder tastbare materie?’
Diepe stilte daalde over het gezelschap neer.
Ze frunnikten wat. Moos draaide ongemakkelijk op zijn stoel. Er klonk gekuch.
Een lefgozerig duiveltje stond op. ‘Nou en? We zijn overduidelijk aanwezig!’
‘Ja, goed, maar we bestaan toch niet echt? We zweven altijd in doorzichtige neveljurken door, eh, nou ja, door wat dan ook en door elkaar. Dan is er toch niets aan de hand?’
De stilte verdiepte zich.
Moos humde en stond op.
‘Sam,’ zegt hij, ‘geesten en goden zijn door mensen bedacht en kregen dienovereenkomstige wensen mee. Ze besturen het hiernamaals en hebben dus meer plaats nodig voor de opvang, denk aan hun goede naam. Ze willen herkenbaar blijven.’
‘Simpel,‘ was Sams antwoord, ‘je hoeft maar een paar kilometer verderop je virtuele ruimte in te gaan, die is immers oneindig. Moet je wel de aura’s verdubbelen om zichtbaar te blijven’ kwam er een beetje vals achteraan.
Geen der aanwezigen sprak, de een na de ander vertrok.
Na enige tijd waren alle opvanglocaties verruimd en verderop geplaatst, voorzien van welkomstborden in dubbel superlicht.
De opperduivel pookte er op los.
Sam kon het niet laten.
‘Zie je Moos, zo simpel is het, net als die vrouw die ’s nacht verscheen en mijn dekens wilde. Ze klaagde en…’
====
Mensen proberen er door te komen, ze duwen en stompen, schoppen en rammen hem met fietsen en auto’s.
Maar nee.
De mist doet lacherig, je hoort het flauwe gegrinnik.
Waarom doe je dit, vraag ik, mensen kunnen nergens heen, ze missen hun school, werk, vind je dat leuk?
– Ja, daar heb ik nou eens zin in. Altijd maar gedreven worden door bazige seizoenen, voor één ochtendje spring ik uit de band, houd dus maar op met klagen.
Er was eens een kort verhaal, zo kort dat de lezers misprijzend het hoofd schudden .
– Wat is nou één zin, zeiden ze, maak er nog een paar .
Het verhaal deed het, bij ieders kritiek kwam er meer bij en meer.
En zo leverde alleman een idee.
Tot het genoeg was.
Toen was het een lang verhaal.
De lezers schudden wederom het hoofd, nu van bewondering.
De een voor de ander vertelde hoe mooi het verhaal was, hoe knap de karakters waren neergezet en weet je, zeiden ze, het is zo levensecht, of ik mijn eigen gedachten lees.
==
Voortbordurend op het boerenevenement besef ik dat ik weinig wist van het dierenleven ondanks de aanwezigheid van kat, hond, kippen en konijnen in mijn jeugd.
Ook zag ik dagelijks koeien in de wei achter ons erf, schapen, paarden.
Hoe kwam ik dan zo dom?
Desinteresse, neem ik aan.
Koeien aten gras en veekoeken (die we zelf ook stiekem proefden).
Paarden en schapen aten gras.
Konijnen waren gek op, inderdaad, gras.
Kippen lustten alles wat moe uitstrooide, meestal etensresten vermengd met maïskorrels of iets dergelijks, daar bemoeide ik me niet mee sinds ik wurmen aan een snavel zag hangen.
—
Ik zou niets terecht brengen van een gezonde veestapel.
Dat bleek toen iemand ons een konijn cadeau deed. Ik wilde het beestje een speklap voeren maar echtgenoot greep in.
Niet dat het wat uitmaakte, het dier eindigde uiteindelijk bij iemand die van konijnen hield. In de pan.
Met hond en kat was het handiger, de supermarkten stonden bol van gericht voer, je zou er zelf trek in krijgen.
Cavia’s en hamsters werden door de kinderen bevoorraad wat ook maar beter was. De parkiet daarentegen ontsnapte, nooit meer teruggezien.
–
Voor boerin was ik duidelijk niet geschikt.
Voor mensen wel, ik maakte fijne patat en zalige appeltaarten en wat denk je van knapperige verse sugarsnaps. Bloemkool in tweekazige saus. Citroenrisotto. Verse tjap tjoy. Enzovoorts.
Maar daar hebben koeien en zo natuurlijk niets aan.
Ze zouden me uitlachen.
Weten zij veel.
==
Dat de hosta’s en varen er zo zwakjes voor stonden besefte ik pas toen ik hun schrale krullen en vellen zag. Waarschijnlijk oud en der dagen zat.
Hadden ze iets menselijk zou ik hun bladeren verven en botox in het lijf spuiten in de hoop ze hiermee een laatste boost te bezorgen maar ze hoefden niet meer.
Ik heb ze regelrecht de kliko ingekieperd en ze met een schep aarde bedekt.
Het is goed zo †.
–
Ach ja, ook wij gaan, ooit.
Al hoop ik niet te eindigen in een verdroogde achtertuin met mijn voeten in het zand, weerloos tegen de zon. Een strohoed is het minste wat ze me kunnen opzetten. Maar dat weet je natuurlijk niet zeker met het personeelsgebrek in de zorg.
Ik speel met de gedachte een dergelijke hoed te beschrijven en bij de laatste wensen neer te leggen, mocht er geen voorradig zijn mag een pet ook maar niet achterstevoren.
Stel je de situatie voor, Bertjens met die klep in haar nek. Huiver.
Petrus ziet me aankomen.
–
Verder deed ik nog meer in de tuin maar daar heb ik het niet over.
Eerst dat laatste beeld zien te verwerken.
De pet verkeerd om…
=