Ik ben het een beetje zat, dat we slecht zouden zijn.

Even kort.
De mens?
Vernietiger van de natuur.
Vechtlustig.
Inhalig.
Nietsontziende doder.
Zijn lusten onbeperkt najagend.
Het slechtste wezen op aarde.
De egoïst ten top.
En meer van dat.
mensevolution-296400__340

Laten we even nadenken.
Worden tot wat en hoe we nu zijn, dat deden we toch nooit met een vooropgezet plan?
We ontwikkelden ons op een manier die het brein ons ingaf, noem het de menselijke natuur, ten goede of ten kwade maar dat begrepen we niet. Nog steeds niet, gezien de opvattingen hier en daar.

Hadden we in holen en bomen moeten blijven? Natuurlijk fruit plukkend? Moes van wild gras kokend?
Jagers onmiddellijk straffend?  Dieren alleen etend na een natuurlijke (giftige) dood?
Toevallig ontdekt vuur meteen verdoemen?
Enzovoorts.
Zouden onze hersenen zich dan ontwikkeld hebben op dezelfde manier als nu?
Nogmaals in het kort:
zouden we dan nog bestaan?
==

Herfststukje.

– Aranja, zou je niet eens aan een web beginnen?  Het is al herfst.
Jahaaa…
– Vooruit meisje, beetje opgewekter mag wel.
Ach wat, gedoe…
Verveeld hing Aranje aan een zonnige tak, dat gezeur altijd over die webben. Als het nou leuke dingen waren, shirtjes of zo.
 – En wat hang jij daar te niksen, bulderde vader plotseling.
Geschrokken zwiepte ze heen en weer
Ja pa, nee pa, ik eh, ik denk na…
   – O ja? Nergens voor nodig, vooruit, aan de weef.
Dit was teveel. Ze vertrok.
Meteen.
Ze zocht een lege struik, ver van huis.
En weefde naar eigen wil.
spinspider-213558__340Ze oefende op dunne takjes, op grotere takken.
Daarna maakte ze een lap, toen nog een, fantaseerde dessins en patroontjes.
Tegen bedtijd had ze een plooirok klaar, een short en één sok.
Trots bekeek ze zich in de spiegel.
Het was nog niet perfect maar het begin was veelbelovend.
Ze ijverde en werkte en groeide in haar pioniersrol.
  –  En zo brak een nieuw tijdperk voor spinnen aan.
Met een volwaardige spinnenwebkledingindustrie gevolgd door een bijpassende sieradenlijn, schoeisel. De hele mikmak.
Voor het oog van de wereld blijven bejaarde spinnen gewone herfstwebben weven, de werkelijkheid houden ze zorgvuldig geheim. Het idee dat er een mens-met-ideeën zou komen is té erg, de zijderupsbranche was een vreselijk voorbeeld.
Daarom zien wij nooit, absoluut nooit een aangeklede spin.
==

Panta rhei (Heraclitus)

Alles stroomt
Niets blijft hetzelfde. Een beeldende zin in deze betekenis is dat je ‘niet twee keer in dezelfde rivier kunt stappen’ (Plato).
Overbekend.
En toch.
Toen ik deze dagen in de bloembak doende was, het groen uitkrabbend dat koppig tegen sneeuw en vorst heen groeit,  elke winter opnieuw, vroeg ik me af hoe je dit kunt opvatten.
Inderdaad blijft niets gelijk, alles wat leeft is vergankelijk dus veranderlijk maar in een andere vorm komt alles weer terug. Hernieuwen noem ik geen echte verandering. Ook de genetisch gemanipuleerde planten en dieren blijven herkenbaar. Een koe blijft een koe, gras is gras, water is water. Vermomd in andere vormen of kleuren maar blijvend graasdier, bodembedekker en stromend.
We veranderen met de eeuwen, invloeden van klimaten zullen meespelen, kortom: de tand des tijds doet zijn best, dat snap ik allemaal maar uiteindelijk zijn we nog steeds mensen en leven nog steeds in bos-water-vlakland-zand.
Weliswaar gegroeid in kennis en gedrag maar niet wezenlijk anders.

Misschien begrijp ik de kern van de uitspraak niet.
=

Bloggen, toen.

Deze schoonheid stuurde ik  maar alle bekenden  en plaatste hem op de allereerste weblog.  Bewegende plaatjes waren een ramp  maar dit stuk chagrijn vond ik zeer geslaagd.
Waarom?  Wat een mens beweegt weet hij vaak zelf niet.

Een weblog was iets nieuws en spannend. Kon ik voldoende verhaaltjes verzinnen? Of columns? Nieuwtjes? Grappen? Hoe vulden ervarener bloggers hun site?
Het bleek niet moeilijk, rondneuzend zag ik letterlijk van alles voorbij komen, ik hoefde niet bang te zijn uit de toon te vallen maar na een paar maanden wilde ik dat juist wél.
En dat lukte natuurlijk niet, je bent nooit de enige met iets leuks of moois.
Tenslotte had ik daar vrede mee.
Het wende, werd gewoon iets wat erbij hoorde en is dat nog steeds. Een paar keer stapte ik over naar een nieuwe provider, kwam weer terug, ik wilde Bertjens niet missen.
Terugkijkend op een paar vroegere logjes bespeur ik veranderingen, minder van alles, spontaniteit is er haast niet meer bij. Dat krijg je als oude vrouw, ik moet oppassen niet te verzuren, af en toe delete ik stukjes waar ik zelf humeurig van word.
Ik neem aan dat ook andere bloggers niet meer dezelfde zijn als 15-20 jaar geleden.
Dus we begrijpen elkaar.
Hoop ik
==

 

Ecce homo


De mens is een vreemd wezen;

hoe naakter men hem ziet, hoe meer hij in zijn hemd staat .Het komt  goedkoop op me over, een variant op ‘wie lacht niet die de mens beziet.‘ (herkomst niet bekend).
Hoe dan ook. 7Je vraagt je af: wat zie je dan?
Vergeleken met de dieren lijkt de mens op een onbehaarde slingeraap en ja, dat moet een wonderlijk gezicht zijn, denk aan Tarzan en dat was nog een goedogende vent. Ik zie mijn opa al.
Maar dat wordt niet bedoeld, leerden we.
Wat dan wel, de houding, besluitvorming, intelligentie of gebrek daar aan, mentaliteit, emotioneel gedrag? In dat geval is er geen vergelijkingsmateriaal en wie bepaalt dan dat hij lachwekkend is? Dieren? Zij denken niet.
Een superpientere kan smalend doen over simpele zielen.
Een kerkelijke kan neerkijken op huichelaars.
Een braverik kan spugen op dronken carnavalvierders en een stille aanbidder minacht de keus van zijn geliefde.
Andersom echter kijken de laatsten neer op de bespottelijke arroganten.
Wie bepaalt dan het groteske van de mens?
Mensen die zich hoger achten?
Ergo.
Zij zijn de echte lachwekkenden.
==

Vies versje

Er was eens een misselijk mens
ze voelde haar maag zeer intens
eenieder liep wijd om haar heen
ze zag niets, ze wilde alleen
de maag leeg, haar enige wens.

Ze nam een hap zout om te braken
en spande alvast hare kaken
teneinde te spuien het maal
in één grote vuilvette straal
van voedsel in diverse smaken.

Ze schoonde haar mond met een spuugslab
en veegde hem af aan haar nekkwab
‘Niks waard, dat gekots
tis tegen mijn trots.’
Toen nam zij als troost ene speklap.
=

Goeie god

Na enige aarzeling  heb ik de reis naar god weer eens ondernomen.
Wederom werd ik vriendlijk ontvangen al ontging me Petrus’ verholen zucht niet.
‘En, Bertjens, heb je weer wat?’ vroeg hij.
Hij humde geërgerd, duimde op zijn iPod, knikte en verwees me naar de spreekkamer.
God kwam me tegemoet. ‘Is hij chagrijnig?’ vroeg ik, wijzend naar Petrus.
‘Dag Bertjens,’ groette god, ‘en nee, hij vind het alleen overdreven dat jij regelmatig hier komt.’
“Nou zeg, één keer voor een nieuw lontje, ’n keer om te zien of het hier de moeite waard was, één keer met mijn raket, een keer…’
‘Ho maar, ik weet het nog. De kwestie is dat de mens, normaal gesproken, hier aanklopt wanneer hij/zij dood is. Alleen jij niet. Je hebt geen geduld.’
‘Dat is dan mooi stom van de mensen’, zei ik, ‘wat doen ze aan de mankementen tijdens hun leven?’
‘Verdragen, Bertjens, eventueel met een psychologische steuntje. Dat leert een mens van priesters.’
Ik keek hem aan. ‘Ga weg…’
Ongemakkelijk draaide hij op zijn stoel. ‘Ehm, dat is de bedoeling. Maar wat kan ik voor je doen deze keer.’
‘Een verbeterd geheugen alstublieft, ik vergeet meer dan nodig is. Zelfs mijn gat als dat niet vastzat.’
Hij knikte, ‘dat zei je moeder ook al. Ik wil het je wel geven maar dan krijg je àlles, realiseer je je dat?’
‘Geeft niets.’ Ik blufte omdat ik mijn zin wilde hebben.
‘Goed. Veel plezier dan maar.’ Hij zegende me en ik vertrok.

Eenmaal thuis genoot ik van de verbetering. Het begon  heel goed.
Niet meer zoeken naar dat pannetje, hoelang de aardappels kookten, sleutels terug, het was werkelijk een groot gemak.
Opgewekt vierde ik mijn nieuwe geheugen met een bezoek aan de bibliotheek.
Maar, hoe, wat gebeurde er? Bij elk gelezen boek speelden verhalen in mijn hoofd, schrijversnamen, uitgeversinformatie
‘Hallo,’ zei iemand die ik kende, ik draaide me om en ook van hem herinnerde ik me alles.
Iedereen op wie ik mijn blik richtte, elk voorwerp dat ik bekeek, zette mijn geheugen in werking.
Dit was vreselijk.
Terneergeslagen keerde ik huiswaarte en appte god.
Kreeg ik waakhond Petrus weer.
‘Sorry maar dit was niet wat ik bedoelde. Ik word gek,’ typte ik.
Hij gniffelde.
Ik zag hem bellen. ‘Baas,’ hoorde ik, ‘die hebberig vrouw weer, ze is niet tevreden. Zal ik haar een griepje sturen?’
‘Foei Petrus. Zeg haar dat ik het geheugen zal aanpassen naar behoefte en groet haar hartelijk. Het is best een aardig mens.’
‘Hmgrmompel….’
Hij wendde zich naar mij.
‘Je krijgt je zin weer, god is nu eenmaal wereldvreemd.’

Sportdag van de spinnen. Vierde en laatste deel.

Ze weven grapteksten tussen de takken.
‘ET in Spinnenland’, ‘The Martians are coming’. Kinderen doen mee: ‘Gremlinspider voor Sinterklaas.’
De mens, zich niet bewust van de commotie boven zijn hoofd, drentelt ongeduldig heen en weer; hij vraagt zich af wanneer er een ruimteboodschap komt en gaat zelf op onderzoek uit.
Hij speurt in alle richtingen en bukt onder struiken, tuurt herhaaldelijk de hemel af maar niets verwijst naar een UFO, helemaal niets valt er te ontdekken.
Mijn god, hij heeft zich vergist.
Wat nu.
Hij kan het het beste als een grap afdoen. Niet dat Lies het als zodanig zal zien. ‘Geen bewijs = roze olifanten’ zal ze snebbelen, haar gebrek aan fantasie is grenzeloos. Wat een vooruitzicht. Kon hij zijn berichten maar terugdraaien.
Hij kijkt naar de spuitbus in zijn hand; na een steelse blik over zijn schouder draait hij het bovenstuk los en neemt een snelle slok, ahhh, dat doet goed. Met verlicht lood in zijn schoenen loopt hij naar zijn auto en rijdt naar huis.
Opgelucht zien de spinnen de jammerlijke afgang van de mens. Ze bungelen uit de takken en spannen de spieren om het sportveld te restaureren maar een van hen roept.
‘Hela, wacht. Het is tijd, Araneae aller landen: verzáááámelen!’
Een wild gejoel volgt, ze rennen door elkaar, huppelen en springen, ze vergeten het sportgedoe en klitten rond de spreker.
‘Luister. Over een half uur is de zomer voorbij, hoogste tijd om serieus te worden. Ieder kent zijn werkgebied en denk eraan: gedraag je netjes, handel als een gentlespider of wees ladylike.
Over drie maanden geef ik het eindsignaal en zien we elkaar op het uitrustveld waar…’  hier veroorlooft de spreker zich een draadje humor ‘… hopelijk mens noch UFO ons zal vinden. Laten we nu gaan, Ariadne zij met ons”.
En zo luiden ze de herfst in.

Sportdag van de spinnen. Deel 3

“Hmmm, ik weet toch zeker dat ik hier ergens stemmen hoorde,’ mompelt de mens terwijl hij rondkijkt. Aarzelend zet hij nog een paar stappen, geen weet hebbend van de geweven ingang, en deinst terug. ‘Gàtverdàmme.’ Hij veegt over zijn gezicht, grote flarden omkransen hem, zijn schouders,  buik en rug zitten vol. Het is een grote poort.
Met afschuw bekijkt hij de glinsterende draden die plakkerig aan zijn handen en kleren zitten; ‘het lijkt wel een web van honderd spinnen tegelijk’ en de verscholenen houden hun adem in bij zoveel inzicht.
Eindelijk is de mens webvrij en loopt langzaam verder, speurend naar het geluid dat hij hoorde. Hij loopt over het grasveld en lomp in zijn onnozelheid schopt hij alle hardloopbanen in de war. Hij trapt ook de wedstrijdweeftenten plat. Hij herkent niets van de faciliteiten die bij een spinnensportdag horen, zelfs niet het platform van waaraf gebungejumpd en geplatbommetjed werd en het schunnige kraampje van de lustige weeuwen ziet hij slechts als een ragknoedel.
Ademloos spieden de spinnen vanuit de bomen en bedenken alvast nieuwe afwerende spinsels.–
Hij krijgt het warm, na een rondje over het veld knielt hij neer bij de sportvijver om zijn gezicht te verkoelen. Hij buigt voorover en net als hij water wil opscheppen ziet hij de grote weefdraden die kriskras over en door het oppervlak gespannen zijn. Hij deinst achteruit. Hij kijkt nog eens rond, denkt, fronst. Dan belt hij zijn vrouw.
‘Hi Lies, waar ik nou in beland ben, dit heb je nog nooit gezien. Nee, als ik het verraad kom je niet. Nou vooruit dan. Een grasveldje met overal spinnenwebben. Letterlijk o-v-e-r-a-l. Zelfs een poel hier zit er vol mee. En geen spin te bekennen…wàt, NEE mens, ze zijn NIET roze… hè?… dan niet’. Akelig wijf, mompelt hij er beledigd achteraan.
Hij stopt het mobielttje weg en bekijkt nogmaals de restanten van de spinnen. Wederom ziet hij geen beweging, zelfs geen verdwaald vliegje. Besluiteloos blijft hij staan. Hij hoort het geluid niet meer, waarschijnlijk is er een logische oorzaak.
Deze niet-oplossing is weinig acceptabel en onvoldaan maakt hij nog een rondje. Het maakt hem niets wijzer.
“Het was een rare stem”, prevelt hij voor zich heen, “zoiets als in een oude ruimtefilm.’
Dan blijft hij doodstil staan.
‘UFO. Natuurlijk, een Ufo, dat moet ik Lies vertellen.’ Hij belt en belt maar ze is er niet. ‘Schat’, spreekt hij opgewonden de voicemail in, ‘geloof me nou, ik zit echt niet aan de whisky. Luister, er is een Ufo geland, ik wacht op contact…..’
De spinnen vallen zowat uit hun schuilplaats van het lachen.

Morgen laatste deel.
Bertjens.