YES!
Ondank de harde stormvlagen was het zonnig en kijk, een buitentemperatuur van maar liefst 14 graden. In de wind!
Halleluja.
Een echte winter mag ik wel -en dat kan nog makkelijk- maar als het niet wil, dan graag vooruitgang. Alles beter dan gemiezer en gekwakkel.
En het licht, elke dag zie je er een beetje meer van.
Ik leef er van op.
Als ik me niet inhoud jubel ik onderweg naar winkels en markt.
Zing ik in achter- en voortuin en bezemend op de stoep.
Het ìs dat ik zoiets niet durf.
Daarom schrijf ik het op.
Dan hoort niemand me.
==
licht
Wormenwinterslaap. Fantasietje
Diep in de grond zat een worm die de slaap niet kon vinden.
Hij was afwisselend koud en warm, vond de juiste houding niet, werd telkens wakker en als hij ribben had gehad waren alle anderen bont en blauw. Nu deinden ze dromerig mee op zijn gewoel.
Na een paar vervelende vorstvrije maanden vond hij het welletjes en wurmde zich omhoog.
En wat zag hij, nog voordat hij boven kwam? Een onbekend licht dat door de opperste grondlaag schemerde, onwaarschijnlijk wit, beweeglijk en met vreemde geluiden.
Vreemd was ook dat hij er niet doorheen kwam, de grond was te hard. Hij duwde en duwde maar miste de kracht, bovendien raakte hij bijna onderkoeld, hij voelde zich suf worden en liet zich naar beneden zakken.
De eigenwijze.
Het is niet bekend of hij het haalde, de aardkrant meldt hier niets over.
Was hij overdreven nieuwsgierig? Of een dwarskop?
We komen het nooit te weten want hij liet zich niet meer zien.
Dat heb je met die sluipers, je wordt nooit wijzer van ze, ze zijn allemaal hetzelfde.
==
ps
Geen té realistisch plaatje, ik wil rustig slapen.
==
Hoe de mensen er toe kwamen om te dichten. Beknopte samenvatting.
Wel, het begon met kou. Heel lang geleden.
Mensen woonden nog hoog. En droog maar ook in de trek.
Tja, je weet hoe dat gaat in een boom, het waaide ook toen al precies langs die tak waarop jij sliep. Bladeren hielpen niet.
Mannen beraadslaagden en besloten naar de begane grond te verhuizen.
Ieder droeg de eigen spullen, een tamme pterodactylus of een ijspapiertje (Back to the future maakte wel eens een foutje) en kroop achter de man aan van wie ze aannamen dat het de vader was.
Voorzichtig sluipend, bedacht op narigheid vonden ze een veilige grot zonder verborgen beesten en nestelden zich daar. Ze maakten zich de beste plekken eigen met meegenomen gras en de veren van de pterodactylus die er niets mee leed want bij bestond eigenlijk nog niet. Ze verzamelden voorraden bessen en aten dooie vleermuizen, het leven was niet slecht. Van virussen hadden ze geen weet.
Maar toen.
De winter begon en een ijskoude wind woei de grot in. Pegels hingen aan de neuzen, het gras – inmiddels gedroogd- dwarrelde rondom de slapenden die wakker werden van het gekriebel.
Wederom beraadslaagden de mannen. Mopperend. Alweer die kille trek, verdomme!
Tot een van het het licht zag, hij wees er naar en riep: ‘Dáár! Daar komt de kou vandaan!’
Allen keken en zagen het: een lichtende opening waardoor een ijzige koude binnen stroomde en hen bijna vermorzelde.
Gesteund door de vorderende tijd die hun hersenen deed groeien begrepen ze het.
Het gat moest gedicht.
==
En zo is het gekomen.
=
Alleen de wolken veranderen
Over drie weken is de de kortste dag.
Daarna nog een weekje of twee, drie doorbijten en na die dagen, bij helder weer, kun je het nieuwe licht ’s morgens zien opkomen en ’s avonds langer aanhouden. Niet veel, nauwelijks merkbaar maar je ziet het.
IK zie het.
Dan gaat het hard.
Plotseling is het lente- zomer- herfst en is het medio november en kijk ik naar de kaarsen die niet echt helpen en wil ik niet te vroeg aan snert en zuurkool beginnen en heb alle boeken herlezen en zit ik aan het toetsenbord mezelf op te peppen: Over drie weken is de kortste dag…
==
Gedichtendag
Een laat journaal
biedt weinig nieuws
de knop gaat om
het boek is bijna uit.
Een laatste glas
bij ’t cryptogram
“een hete ex = oude vlam?”
ik rek me uit
en doof het licht
bestijg de trap
naar’t wachtend bed.
Tevreden ga ik slapen
ik heb de dag gedicht.
Schemeren
Daar houd ik van.
Je zult niet vaak de grote plafondlampen zien branden in onze huiskamer. Die zijn zelden nodig, voorheen alleen gebruikt voor spellen of feestmaaltijden.
Er is één voorwaarde: ik moet genoeg licht hebben om te lezen, schrijven of om iets anders te doen. Ik zou niet weten wat ik moest beginnen als ik alleen maar kon zitten en tv kijken, ook het spelen met Internet ben ik af en toe beu. En dan zit je maar te zitten.
–
Je kunt best schemeren met voldoende licht als je het maar goed verdeelt. Om die reden hangt/staat er in bijna elke hoek een lamp. Samen met de tv, het licht dat uit de keuken valt en eventueel een paar kaarsen is het een goede verhouding. Geen duistere plekken.
‘Licht spreidt gezellgheid’ was een oude reclameslogan die helemaal waar was. Het is stemmig.
In dit verband herinner ik me het zuinige gedoe van vroeger. Te kleine peertjes in gang, kelders en wc, na gebruik on-mid-del-lijk uitdraaien want weet je wel hoeveel stroom dat kost? Wat was ik bang, grote schaduwen die met je meeliepen. Een belangrijk aspect i.v.m licht.
Vaak moest de grote lamp aan, er werd gebreid, sokken gestopt, gelezen of gekaart en dergelijke. Maar dan moesten de kleine schemerlampjes uit. Scheelde in stroom.
Uiteraard snap ik het wel. Lage inkomens, geen ledlampen, meestal 1 loon per gezin.
Later werd het financieel beter, toch bleef de zuinigheid en werden ze er rijker van?
Welnee, het was een gewoonte die je in veel huishoudens zag. Bijna een traditie.
–
De stroomkosten van het huidige witgoed liggen heel wat hoger, daar let ik op maar dat heeft niets met schemeren te maken.
Trouwens, was- en vaatwasmachines kunnen in het donker draaien.
Alleen met stofzuigen lukt het niet zo goed.
Dat doe ik daarom overdag.
==
Zeer dikke mist
De wereld kromp, werd klein en kleiner tot alleen ik leek te bestaan.
Eenzaam stond ik daar in het vage licht van een versluierde zon. Fiets aan de hand, niet wetend welke kant ik op moest. Door rond te kijken was ik uit balans, alle richtingen zagen er eender uit, zelfs boven en beneden konden verkeerd zijn.
Wat te doen.
Ik voelde met mijn handen of er iets te leunen viel, een boom, muur, wat dan ook. Niets. Op de tast zette ik de fiets op de standaard en liet me voorzichtig zakken op verdwenen grond.
Dan nam ik de tas van het stuur. Maar…wat.. zelfs die zag ik niet meer, in het wilde weg graaiend vond ik hem, zocht naar het mobieltje, toetste 112. Er gebeurde niets.
Mijn hand verdween, ik pakte hem met de andere die ik ook niet meer zag. Alles weg, de wereld, telefoon, ikzelf.
Gespannen zweefde ik in het niets, wachtend op licht? Godot? Hulp?
Het duurde lang.
Veel later, ik was al bijna voorgoed opgelost, werd het helder, nevelen verdunden, contouren werden zichtbaar.
Ik stond op en zag de omgeving verschijnen.
Opgelucht herkende ik mijn achterdeur en keukenraam.
Ik stond op de stoep.
–
Regenconcert

Kletsend plenzend, dan weer druppelsgewijs.
Lichtgrijs, nog net geen blauw, sproeit sprieterige druppels, nauwelijks voelbaar, toch nat.
Allengs krijgen ze body en groeien samen op tot een volwassen bui.
Kwartieren, minuten, alle variaties in tijd en volume komen langs.
Plassen dijen uit en zakken weg, groeien weer aan. Borrelen en vallen bijna stil, rimpelen weer op.
Nat, half droog, kledder, drijf, dampend en dan weer druipnat.
Regendagen saai?
–
Nieuwsgierige mensen
Verbaasd vroegen we ‘Let jij daar dan op?’
‘Nee, maar ik zie dat er ’s avonds nog lang licht brandt.’
Oud wijf, mompelde man binnensmonds.
Later.
‘Jullie gaan laat naar bed,’ zei een buurman in de straat achter ons.
Minder verbaasd vroegen we ‘Let jij daar dan op?’
‘Nee maar ik zie nog laat het licht branden bij jullie. Dat zie ik door de koepel.’ Hij lachte er trots bij, hij vond het zelf een grootse ontdekking.
Oud wijf, dacht ik.
Bij rondvraag hoorden we dat veel mensen nog even uit het raam kijken voor ze in bed stappen. Een doodnormale gewoonte.
Maar ook: eerst de straat links en rechts afspeuren voor de deur op nachtslot gaat, zien wie de hond ’s nachts uitlaat, welk buurkind te laat thuiskomt. ’n Paar mensen zitten met verrekijkers, volgens mij hebben ze speciaal hun dakkapellen daarvoor gebouwd.
Tja. Je zegt er niets van want wilt geen ruzie. Maar raar vind ik het.
Wat een armoed als iemand geen andere interesses heeft dan het leven van buren die ook niets meemaken. Wat bezielt zulke gluurders? Ze kicken erop, dat hoor je bij hun opschepperige gezwets.
–
Grappig was het toen mijn man, een paar weken voor zijn overlijden zei, ‘het is een goed gevoel te weten dat iemand een oogje in het zeil houdt, straks.’ Hij lachte erbij, hij kende me.
Maar toen de buur een paar maanden geleden zei dat hij nog steeds alle avonden nog laat mijn licht zag branden vond ik dat knap vervelend.
Al kan ik niet uitleggen waarom
–
November-decemberdagen
Nog bijna vijf weken tot de kortste dag, daar leef ik naar toe. Sterker, ik omarm kerstmis alleen al voor het idee: donkerder kan niet.
Kalender en klok in de gaten houden (alweer een minuut daglicht gewonnen), naar maan en lucht kijken, heldere hemel afdwingen, en dan is het eindelijk februari en zit je met daglicht aan de vijf-uur-koffie. Halleluja.
Sneeuwen en vriezen? Geen probleem, het is licht.
De donkerte van december is een verschrikking, in huis tenminste. Vanaf pakweg 16 uur ’s middags tot ’s morgens 8 uur zonder daglicht te moeten leven vind ik moeilijk.
Ik droom soms van een grot als van beren, zou dat iets zijn?
Winterslapen. Tot de voorjaarszon me wekt.
Het einde.

–