Toen vanavond de bel ging schrok ik, zo laat nog.
Voorzichtig liep ik naar de voordeur. Door het gordijn schemerde een silhouet dat me bekend voorkwam, nu durfde ik te roepen. ‘Wie is daar?’
‘Ik. Maak alsjeblieft open.’
Aha, een bekende, ik liet hem binnen.
Die goeie ouwe weerwolf, zo lang niet meer gezien. Hij zag er belabberd uit.
‘Goh, jou was ik bijna vergeten. Hoe is het met je? Kom erin, ik zal koffie zetten.’
‘Koffie? Heb je niets sterkers? Iets van rood?’
‘Je weet dat ik geen bloed schenk en het mijne krijg je ook niet maar ik heb nog bloedwijn.’
Zielig knikte hij. ‘Doe maar.’
Ik bekeek hem nog eens. Hij was zijn flair kwijt, was verouderd, had een ingevallen gezicht.
‘Alles goed met jou?’ vroeg ik. ‘Waar was je de laatste tijd, ik kwam je niet meer tegen in mijn verhaaltjes.’
‘Kan niet meer, zoek een ander.’
‘Maar… hoe bedoel je, wat is er aan de hand,’ drong ik aan.
Diep zuchtend kwam zijn antwoord.
‘Ik ben oud, de tandarts …’
‘Ik ook. En?’
‘…ik kan niet meer bijten, niet met gevoel….’
Ik wachtte.
‘…niet met een kunstgebit.’
===