Ik durf het haast niet te zeggen: ik heb het koud.
Koud?
Ja, echt.
De zomer is voorbij maar zit nog in mijn hoofd, ’s morgens trek ik automatisch een hempie aan en dunne broek en merk buiten pas dat het september is.
Het is tijd mijn hoofd aan te passen.
Het wil niet.
De herfst heeft zijn voordelen maar ik ben nog niet zo ver.
Ondanks dode bladeren en losse takken in de tuin, leeggevreten druiventrossen, uitgebloeide bloemen, regenbuien.
Hopelijk went het.
Morgen, misschien.
Of overmorgen.
==
hoofd
Notities.
…wij tien stappen, minstens
–
‘Leed is leed.’
O ja? verlies huisdier is erg, een kind lijkt me van een andere orde.
–
ben niet gemakkelijk, ik geef het toe.
–
WOZ-beschikking, weer hoger aangeslagen
–
recept rica-rica zoeken – ajvar
–
boek in dialect moeilijk te lezen
–
teveel dingen waar ik me druk om maak
–
hekel aan school, zelfs bij de herinnering gruw ik
–
en meer en meer en… enzovoorts.
Prullenbak vol, bureau leeg, blocnotes half op, conceptenrij eindeloos, hoofd is hol.
Het wachten is op een serieuze inval. Volgend jaar of zo.
==
Cryptogrammen
Een van mijn liefhebberijen.
Behalve die van de zaterdagkranten maak ik ook de puzzels van Jaspers – als ze niet te moeilijk zijn.
Een puzzelsite waar grappige varianten te vinden zijn. Tweetalig bijvoorbeeld.
Onlangs was er zelfs een Gronings Duogram, daar begon ik natuurlijk niet aan. Behalve de Marthinithoren en ‘kwait-het-ok-nait’ ken ik er niets van en waarschijnlijk is het nog fout ook.
Nu zoek ik al enkele dagen naar een bepaald woord.
Ik denk en pieker, zoek uren in de oude DvD en Wikipedia.
Pluis bij synoniemen, op uitleg van het onderwerp, google op diverse gerelateerde woorden, lees de hints. Ik zie het niet.
Niets anders vult het hoofd.
Trump? Dat ‘ie verrekt.
Vallend kabinet? Laat ze de politieke nek maar breken.
Winter? Ha. Ha. Ha.
Corona? Later, eerst de puzzel.
Natuurlijk zou ik het hier kunnen vragen maar dat is niet des puzzelsports. Pas wanneer de uitslagen bekend zijn.
Wat me nog het meeste stoort is dat ik, ondanks mijn leeshobby, niet eens op 1, zegge één, simpel woordje kan komen.
Ik doe iets verkeerd. Maar wat?
Ook dat weet ik niet eens.
==
Een bucketlist?
Alsjeblieft zeg, die houd ik er niet op na.
Vroeger niet, nog steeds niet en het zal tot mijn laatste snik niet veranderen.
De oorspronkelijke betekenis (Wikipedia) luidt anders dan die de mensen er nu aan geven.
Een bucketlist of loodjeslijst is een lijst met dingen die iemand nog gedaan wil hebben voordat hij sterft. Het woord komt misschien van kick the bucket, wat overeenkomt met de pijp uitgaan of het loodje leggen. Terminaal zieke mensen stellen soms nog een bucketlist op.
Van die laatsten kan ik me voorstellen dat er nog iets gedaan moet worden, rechtgezet of uitgesproken.
In de gezinsjaren had ik lijstjes, elke morgen zat er een in mijn hoofd, noodgedwongen.
Je zou maar vergeten de baby te voeden, peuter in bad te doen, poepluiers te spoelen, schoentjes te poetsen. echtgenoot wakker te maken (vroeger moest zo iemand ook verzorgd worden), boodschappen te doen, was op te hangen, buurvrouw te feliciteren, aardappelen te schillen, te koken, keukenvloer te dweilen, hond uit te laten, band van autoped te plakken, over de kat te struikelen voor je hem opzij had geschopt, en ik was nog niet eens terminaal.
Logisch toch dat ik nooit, absoluut nooit meer lijstjes maak.
===
.
Mooi weer? Tja…
Vanmorgen werd ik wakker met een zere keel en een dik hoofd.
Ik wijt het aan overmoed, gisteren, zonder jas de windvlagen trotserend, een buurpraatje in de zon, ramen lappend. Die dingen.
Intussen knapte ik weer op.
Maar voor alle zekerheid adviseer ik dit te lezen met een oogkapje.
=
‘Jammer dan’ Een tranentrekker.
Zwijgend staat ze naast het bed.
Met een klinisch oog kijkt ze naar zijn hoofd dat onrustig heen en weer rolt. Het vertrokken gezicht met fijndruppelig zweet toont angst.
Medelijden voelt ze niet, ze biedt de stervende geen enkele steun ondanks zijn moeizame overgang.
Ze was nooit wraakgierig. Nu heeft ze leedvermaak.
-Het is jouw beurt, denkt ze, nu leer je wat lijden is.
Onaangedaan houdt ze haar ogen gericht op de krampende vingers die houvast zoeken aan het leven.
– Ha, sta jij ook eens met lege handen meneer de directeur, wat een vreemde ervaring moet dat zijn.
–
Ze denkt aan de jaren waarin ze alleen stond met haar verdriet om Lenny, hun gehandicapte dochtertje.
Zo graag had ze het kind thuis gehouden, zelf verzorgd en groot gebracht.
Hij wilde er niet van weten. Toen het kind zes jaar was had hij het naar een tehuis gestuurd. ‘Het is echt beter voor haar, daar heb je zelf geen tijd voor…
‘Met goede hulp gaat het best, ze kan naar een aangepaste school, Lenny is niet onwijs….’
Ze verloor. Haar boosheid en dreigement weg te lopen werden weggewuifd -‘hoe onderhoud je dan het kind?’- het gemis vergoed met beloftes van bezoek en vakanties.
Het ergste was de zalvende toon: ‘Zie je niet dat we geen tijd hebben? Recepties, diners, directiebijeenkomsten, personeelsavonden, noem maar op, hoe had je dat willen doen? Ik gun je een beter leven, geloof me.’
Hij was zijn bedrijf, zij, als knappe vrouw, het bewijs van zijn succes.
Geen liefde, geen begrip, geen begeerte anders dan een snelnummertje, zijn idee van een geslaagd huwelijk. Daar paste geen lastig kind in.
De beloftes werden niet ingelost.
Ze staart naar haar stervende echtgenoot.
‘Waarom, vraagt ze, zou ik het niet gered hebben in mijn eentje? Nu is het te laat, jij gaat straks dood en Lina is vergroeid met met het tehuis. Ik ben alleen.’
Hij zoekt haar. ‘Ik…ik wilde je niet kwetsen…’
Ach, alsnog spijt, toch geroerd pakt ze een van zijn handen die nu heel stil liggen. ‘Sst, het is goed.’
Zijn adem vertraagt. ‘..maar een onwijs kind, bij de gasten…’ Hij rilt. .
Ze laat zijn hand vallen, neemt een kussen. Zijn ogen gaan nog eenmaal wijd open voordat ze hem bedekt.
‘Jammer dan.’
© Bertie
Stille wateren – diepe gronden?
Die ken ik weinig. De meeste stillen zijn verlegen, in eigen gedachten verzonken of juist gedachten-loos.
Een van de stillen die ik kende werd door zijn vriendin als Zeer Interessant aangemerkt: hij zegt niet veel maar dènken dat hij kan! Aan zijn stiekeme vingers te voelen, voornamelijk aan onze heupen en achtersten, dat vertelden we haar niet.
Een andere stille wist nooit waar we het over hadden; ze lachte bij iedere vraag. Ze deed dat zo vriendelijk dat ze sympathiek was.
Dan had je nog het lege hoofd. Niemand wist wat er in hem omging, alleen dat hij telkens als eerste zijn glas leeg had. Dat spoorde met zijn hoofd.
Eén keer zag ik een stil meisje, zo ongeïnteresseerd dat ze slechts blanco voor zich uit staarde, met moeite een enkele zielloze glimlach wist op te brengen. In de spiegelende ramen herkende ik mezelf.
Ik schaamde me heel erg maar vond een excuus: het was de puberteit.
Achteraf.
–