Bij het bekijken van vroegere foto’s bekruipt me nog steeds een licht gevoel van spijt.
Om het onnozele, het niet beseffen dat je helemaal niet zo lelijk, raar, stom, en achterlijk was. Je was nodeloos ongelukkig, zo zonde van de tijd .
–

Ik was de tiener die zich overal voor schaamde.
Te dun, te lang, lelijk, niet vlot, blijven zitten in de brugklas, in Brabant aangekomen was ik meteen het langste kind van het dorp, wat heet, van de regio. Compenseren kon ik alleen met leren maar ik had een hekel aan school.
–
Echtgenoot herkende het.
Hij zat vol puistjes (zei hij) en voelde zich altijd de mindere van rijkere boerenzonen die pronkten met betere fietsen. Hij compenseerde door het hardste te lopen met voetbaltrainingen en later topscorer te worden, al was het van het vijfde of zesde elftal..
–
Als bezadigd echtpaar bekeken we de foto’s, bespraken die tijd van onzinnig verdriet.
En dan deed een verlaat complimentje goed, al was het duizendmaal gezegd.
‘Zie je nu wat een mooie jongen je was?’
‘Weet je wel hoe goed je er uitzag?’
Maar toch, het spijtgevoel raak ik niet kwijt, niet helemaal.
=