Kort verhaal in drie limericks

hondimages

honddog

Er was eens een Drentse patrijshond
die liep voor de gein in Parijs rond
hij zag een Frans dogje
een lieflijk gedroch(t)je
gekleed in een jurkje van grijsbont.

Ze trouwden in l’Hôtel de ville
en aten veel ratatou-ille
ze dronken Pernod
en fijne Merlot
geknutseld van brokkencamille.

Ze leefden nog lang en gelukkig
nooit kijvend of bozig en nukkig
zo werden ze oud
en vierden het goud
al was het dan enigszins krukkig.
=
©Bertie Bertjens

Barre tocht.

Koud was het en het waaide.
Huiverend stond ik voor het raam,  keek benauwd naar de grauwe lucht.
Maar ik moest voedsel halen, de kelder was leeg en de koelkast bijna. Een paar korstjes restten in een hoek van de broodtrommel.
regenbuildings-1867550__340Net voor ik de deur uitstapte  stortte zich een regenbui in de strijd, hard en met gemene stralen.  Met tegenzin nam ik het onhandige regenpak.
Over de winterjas zat het onaangenaam, stijf als een kachelpijp stond het om me heen, fietsen was lastig.
De wind nam toe, de regen volgde. Eenparig verknoeiden ze het zonnige beeld van de vorige dag.
Ik worstelde met fiets en tassen, soppend in vollopende laarzen, gejaagd door de wind.
En haalde het.
De supermarkt noodde met licht en kleur, voedsel voor het grijpen.
Eten.
Je kunt er niet omheen.
Daar heb je een bittere reis voor over.
=

Weg

Kwaad was ik, witheet en beledigd tot op het bot.
Ik mocht niets meer zeggen maar dat hoefde ook niet. Razend sjeesde ik naar boven en pakte een tas in met kleren en spulletjes, griste mijn laatste guldens bij elkaar en stampte de trap af.
De fiets op.
Weg. Definitief.
Her en der sloeg ik een paar zijwegen in.  De verkeerde, ik zou naar de pont moeten richting stad of naar het station voor de trein. Maar beiden kostten geld en dat had ik niet genoeg. Misschien het politiebureau? Zij wisten vast wel gratis slaapplaatsen. Toch maar niet, ze zouden me naar huis brengen. Ze kunnen barsten.
Weer een andere weg, het werd vervelend, koeien, koeien, maïs, als ik nou es daarin ging liggen voor het donker werd? Niemand die me ziet in dit gat.
Daar was het volgende dorp waar een paar klasgenoten woonden, ik keerde om. Terug naar een ander landweggetje.
Uiteindelijk stapte ik af en liep de berm in, sprong over een greppel met fiets en al en wurmde me tussen  hoge maïsstengels.
Wat nu. Ik wist het niet, huiverig voor ongedierte durfde ik niet te zitten of liggen.
Hongerig, kwaad, moe en bang. Straks zou het donker worden of een boer zou  zijn veld controleren en me wegjagen of aanranden en o god, afschuwelijke taferelen schoten door mijn hoofd.  En het licht op de fiets was kapot.
fietsgirl-1906405__340
In arren moede en schemer ging ik terug.
Buiten zag ik door het achterraam dat er een voetbalwedstrijd op tv was, de spelers zagen er aangeslagen uit.
Net goed.
Stilletjes sloop ik de trap op.
==
De voetbalwedstrijd is verzonnen. ☻

Toen ik begreep dat zedige fietskleren verstandiger waren

Je leerde het als meisje al jong.
Onverwachtse regenbui in de zomer, in een dun witte bloesje dat, nat en huidkleurig met een zweem van de beha, vastplakte als in tegenwind. Tegemoetkomende automobilisten die hun duim opstaken, toeterden en een enkele die uit het zijraampje hing om te fluiten en raar te doen met zijn tong.
Bozig negeerde je het, waar bemoeiden ze zich mee.

Het was toen dat ik besloot altijd zedige shirts en bloesjes aan te trekken op de fiets.
Nu weet ik niet of deze houding seksistisch is of iets wat je verwachten kunt.
Ik beschouw het maar als een blijvende aantrekkingskracht voor mannen, iets dat voorkomt in alle landen.
En wie weet vinden andere meisjes en vrouwen het juist leuk, een spel om de kijkers uit te lachen.
Momenteel ligt mijn fietsprobleem heel anders: hoe zorg ik niet te vallen. Al zullen ook daarvoor mannen bereid zijn  je te helpen,  hoop ik.

Nog even dit, niet te geloven:  het dunne-bloesjes-uitzicht overkwam me nog één keer.
Als moeder met twee kinderen op de fiets, wie verwacht dat nou….
==

Kammientschille

 – Hoi Bertie, riep ze.
Ik draaide me om en zag een vlot dametje, goed gekapt, ze lachte.

Ehh, ja,  ze had iets bekends..  – Ik ken jou toch ook, zegt ze.

Ineens had ik het.
 – Marietje! Natuurlijk! Je bent zo sjiek.
 – Ja, antwoordt ze, ik probeer me zoveel mogelijk als een dame te kleden. Ik ben vijfentachtig en wil er niet als een oud besje bijlopen.
 – Dat is te zien, het maakt je jong.
 – Je mag gerust weten dat ik er veel voor over heb, af en toe naar de schoonheidsspecialiste, elke week naar de kapper, kammientschille, ik kan het geld toch niet meenemen.
 – Groot gelijk en je hebt er eer van, je ziet er piekfijn uit.
Blij en gestreeld keek ze rond.
We praatten nog wat, houdoe, en ze reed verder, keurig de fiets opstappend met bedekte knieën.
Een enige ontmoeting.
Daar werd ik zelf ook blij van.
==

Tegenstellingen


‘Mooie kindertijd?  Het zou wat, arm waren we en de kleren gingen van broer op broer, ook de sokken met gaten
..
.-
Dat vond ik juist leuk, mooie petticoat van de ene zus, roze babydoll …

…haast nooit speelgoed, met sinterklaas,  een mikadootje of een plastic autootje….

een nieuwe pop was er altijd bij, en een boek of legpuzzel…

‘…de fietsen waren een ramp. We konden de banden er beter afhalen zo slecht waren ze…

…ik kreeg de Gazelle van de andere zus, glimmend gepoetst en een spiksplinternieuwe bel erop…

.en…  Je lacht me uit! Je gelooft me weer niet hè?

Proest. Jij  mij wel?
===
Het was een spelletje geworden, de eerste jaren.
Man mocht graag verhalen van zijn superarme jeugd in een Brabants plattelandsdorpje.
Ik overdreef graag met mijn moderne zussen uit Holland.
Flauw spelletje maar toch,  we beseften het zelf niet maar hadden ongeweten een manier gevonden om de verschillen uit te leggen en elkaar tegemoet te komen.
Verliefd zijn was zo gek nog niet.
-==

Weg

Ik moet iets bekennen.
Soms wil ik weg. Zomaar. Gewoon opstaan en de deur uit.
Het waarheen is geen vraag. Het waarom nog minder.
Ik doe het nooit.

Als tiener deed ik het wel eens, meestal na een ruzie die als smoes kon gelden. Witheet trok ik naar boven en propte een tas vol met ondergoed, schriften en restjes zakgeld en vertrok op de fiets. Die zagen me nooit meer terug, gromde ik.
Pa, moe, broer en zus grijnsden me na.
Helaas woonden we in een tieneronvriendelijke omgeving, dooie dorpen met hier en daar een café waar ik niet aanklopte omdat ik te weinig geld had en in de bermen durfde ik niet te slapen. Voor enge beesten was ik altijd al bang.
Uiteraard kwam ik terug, de deur was nooit op slot..

Nu heb ik geen ruzies nodig om weg te willen.
Ook word ik niet witheet genoeg om tassen vol te proppen, als ik weg ging zou ik alleen geld meenemen.
Waarom wil ik dat dan?
Dat weet ik niet, eerlijk niet.
Maar ik wil het.
=

Lys en Finn. Shortstory

Lys was hopeloos verliefd
Op Finn, haar vriendje dat wel een half hoofd groter was en héél sterk.
Zoals hij haar fiets over het hek tilde. En echt niet bang was voor die kwaaie hond verderop, een lelijk beest maar daar trok Finn zich niets van aan.
Soms had hij een cadeautje voor haar. Een mooie schelp, een gekleurd elastiekje en een keer een glimsteen.
Finn groeide onder haar bewondering.
Het dreef hem naar vertoon van nog meer kracht en lef.
Hij tartte het verkeer en zocht de diepste sloten. ‘Kijk dan, Lys!’
Zij juichte, klapte in de handen.
………………….
‘Kom nu maar, morgen gaan we Finn nieuwe bloemen brengen.’
Lys kijkt naar de steen, de onbegrijpelijke tekens.
Dan klaart haar gezichtje op.
‘Mamma, als Finn wakker wordt komt hij er wel uit hoor. Hij is zóóó sterk!’
==
© Bertie

Over de kopfoto

Het was bloedheet, zelfs op de dijk waar we fietsten.
We zochten een weggetje naar de Maas, een zandpad, karrenspoor, desnoods een voetbreedte plat gras. Niets te vinden.
Plots zagen we deze geiten.
We keken elkaar aan: wie het eerste is?
De fietsen gooiden we neer en we renden naar het bad. Man won maar kwam het water niet in.
De dieren hieven verstoord hun kop met een duidelijk NEE. Jammer.
Met afgunst zag ik het spul aan, zij lekker kledderend en spattend en wij zweterig aan de kant. Als we ook maar één cm opschoven dreigden hun blikken ons te doden.
‘Kom op,’ zei ik, ‘laat ze verrekken met hun dwarse ogen. We hebben thuis beter water.’
Man gaf het niet op. ‘Als je ons erin laat pluk ik een bos gras als betaling.’ Hij was dan ook zo goed als uitgedroogd.
In een aangrenzend weitje begon er een te mekkeren van pret, ik zweer het je, hij lachte ons uit. Dom geitenvolk.
Toen zochten we een terras en dronken wat fris maar dat was niet hetzelfde.
-=