Geen knecht of lakei om me te laven? (had ik zo iemand zou ik deftig spreken).
Geen familie om me iets in te schenken?
Geen buren
geen bezoek
geen hond die het kunstje zou hebben geleerd
geen toevallige voorbijganger die me zag smachten
geen kraan in de stoelleuning
de winkel te ver weg…?
Een van die dingen zal het geweest zijn.
Alleen pen en papier binnen handbereik.
–
Nog een geluk dat ik niet verdroogd ben.
Op een paar rimpels na.
=====
familie
Familie
Er rende een schaapje voorbij, vrolijk mekkerend, broertjes en zusjes liepen mee.
Na een tiental meters verscheen moeder schaap. Ze blaatte chagrijnig, die ongehoorzame kinderen ook. Een paar ijverige zussen vergezelden haar.
Na nog meer meters sukkelden enkele oude schapen erachteraan. Ze hijgden zonder stem.
Grootmoeders, grootvaders, buren en oudtantes.
Een wolf bekeek de stoet, likkebaardde, aarzelde en keerde zich af.
‘Ik zou er best een lusten’, zei hij, ‘maar dan krijg je meteen de hele familie op je nek.’
==
Allemaal weer bijgeknuffeld?
Dan kun je nu die van mij overnemen.
Ik knuffel niet zomaar, eigenlijk haast nooit. Het is voor mij een privé gebaar dat ik niet gauw maak behalve naar gezin en familie. Ook de drie zoenen hield en houd ik zoveel mogelijk af, het is me te eigen.
Je mag me gerust koel noemen, kil desnoods, het haalt me niet over de streep.
Ik ben heus warm opgevoed. Verjaardagen, lange afwezigheid, examens, gedenkdagen, ze gingen onveranderlijk vergezeld van een arm en dikke zoen van mijn moeder gevolgd door een iets dunnere en een hand van mijn vader.
Ook bij verdrietigheden als overlijdens kregen we hun aandacht.
Soms komen kat en hond in aanmerking, misschien een koe als ik hem tegenkom. Bomen niet, dat is leuk voor deze koala en voor prinsessen.
Het geknuffel wat ik heb zien groeien, van het gedoe door plakkerige klasgenootjes tot een geaccepteerde gewoonte, daar kan ik niet aan meedoen.
Wanneer iemand me ermee overvalt voel ik me opgelaten en maak me een beetje lacherig los.
Je snapt dat de afstandsregels van corona me absoluut geen last bezorgden, ook de anderhalve meter niet. Integendeel.
Nu hoef ik niet bang te zijn dat bloggers me knuffelen. Achter een scherm valt zoiets niet mee en dan de afstanden. Nog afgezien van het feit dat ik geen knuffelzin opwek met de logjes die ik schrijf.
Dus….
… iedereen knuffelt maar zoveel hij wil, ik kijk wel toe.
=
Over rouwen
Kun je van tevoren treuren, een soort reserve-rouw opslaan?
Het was een terloopse vraag waar je toch over gaat nadenken en wat je onder woorden wil brengen.
Het is zeer persoonlijk en er zijn waarschijnlijk veel antwoorden mogelijk, dit is hoe ik het ervoer.
—
Op voorhand denken aan een lege stoel, dat lukt niet wanneer zorg en angst te groot zijn.
Afscheid nemen en samen het proces regelen, dat zou je als zodanig kunnen beschouwen maar dat is iets wezenlijk anders, afleiding, de patient terwille zijn, een poging tot begrip.
Al weet je dat het einde nadert, toch dringt besef niet helemaal door.
Het echte gemis, het inzien dat iemand nooit meer terugkomt ondanks het wachten, dat laat zich pas voelen na de dood.
Dan pas kun je rouwen. —
Denk alsjeblieft niet dat ik hier ’n beetje zit te treuren, het onderwerp kwam ter sprake in een telefoongesprek.
Over Kerstmis en vroeger en weet-je-nog-zonder-mondkapje, waar moet je het met familie anders over hebben in december, sowieso een tijd van terugdenken.
En over rouwen dus ook.
==
Dat was broer.
Dat heb je wel eens, een familielid met wie je zelden omgaat.
Geen ruzie. Trof je elkaar dan was het leuk en daarmee was de kous af.
Uit elkaar gegroeid, wetend dat hij op de achtergrond aanwezig is.
Het was voldoende.
Soms dacht je: straks W even bellen of mailen. Vanavond, morgenmiddag, zondag heb ik meer tijd, en dan vergat je het weer.
Zo ging het met een broer.
En opeens is hij dood. Zomaar weg.
Een paar nichtjes kwamen het gisteravond vertellen, zij hoorden het ook via-via.
We wisten het niet. Dat hij zieker was dan iedereen dacht.
Vanmiddag waren we bij de uitvaart.
Het was druk, allemaal mensen die lovende dingen zeiden.
Ondanks de schrik deed het goed dit te horen.
Want je staat er bij stil.
–
Er is wéér een familielid minder.
Gelukkig zijn er nog een stuk of wat over, je wilt wel eens kletsen over het gezin van toen.
En nu ook over de gestorven broer.
==
Crisis (max.120woorden)
Man wilde bezuinigen op eten.
Ik op drinken.
Hij op energie.
Ik op kleding
Hij op benzine.
Ik op buren.
Hij op familie.
Kouwelijk en eenzaam kleumden we onder een tweepersoonsdeken en lazen bij kaarslicht.
‘Economie voor dummies’ voor hem,
ik verdiepte me in ‘Overleven in de oertijd.’
—-
© Bertie
U bent…?
Vanmorgen maakte ik het weer mee, iemand lachte naar me en ik wist niet wie het was, hij kwam me hooguit bekend voor.
Ik keek hem vragend aan, hij haalde zijn schouders op en liep door. Ik erachteraan, het zal me niet weer gebeuren dat ik voor verwaand versleten wordt, dacht ik.
‘Sorry hoor, ik kan er niets aan doen, ik heb een slecht geheugen voor gezichten.’
Hij stopte, legde uit wie hij was en ik wist het weer. ‘O jaaaa….’
Het is een rare eigenschap, enkele gezichten onthoud ik wel maar de meeste pas nadat ik ze ettelijke malen gezien heb. Ik dacht dat het vaker voorkwam, toch word ik er soms op aangesproken.
Van de gezinsfoto’s zijn er verschillende waar ik ook opsta, daar herken ik me niet in. Ze hebben het me moeten aanwijzen..
Als kind keek in alle winkelruiten hetgeen voor ijdelheid werd aangezien maar louter nieuwsgierigheid was naar mezelf, dat was telkens een verrassing. Niet altijd een blije Bovendien zei ik het liever niet hardop, bang dat het gek was.
Over de schoolfoto’s zei ik ook nooit wat. Ik zag de kleren die ik aanhad en herkende broer. Het was duidelijk wie het meisje was. Blijkbaar had ik de meeste moeite met mezelf. (Nee, aan Freud doe ik niet).
Het is niet ernstig, niet zo erg als de echte Prosopagnosie
In de spiegel zie ik meestal wie ik ben, eigen man en kinderen herken ik uit duizenden en familie herken ik zodra ik ze zie, dus dat valt wel mee.
Dat het hoogstens een rare indruk maakt zag ik toen ik thuiskwam en bij de nieuwe buren -met wie ik vorige week had kennisgemaakt- een jonge man op het tuinpad zag staan.
‘Goedemiddag, hoort U ook bij de nieuwelingen… oh, je bent de buurman zèlf… ik zie het al. Sorry.’
Hij lachte maar wat.
—
Over melig gesproken
– Morgen weer naar school.
En overmorgen.
Dan krijg je die woensdag weer.
Voor je het weet is het donderdag
Maar dan komt vrijdag.
Jaaa en zaterdag.
Zondag nog.
En dan?
-Dan weer naar school.
En de dag daarna…-
==
Dergelijke gesprekken voerden we wel eens in een flauwe bui, het liefst tijdens de warme maaltijd. Nooit lang omdat we intussen dubbel lagen.
Niet om onszelf, het was de afkeuring van mijn moeder.
Haar blik werd streng, ze kon niet tegen dit soort nonsens, vond het dommepraat en dat we er plezier in hadden vond ze het ergste. ‘Lachen om je eigen stommigheid.’
Natuurlijk lachten we haar niet uit, we vergoelijkten haar gebrek aan humor, nou ja, meer een puberaal geginnegap. Na een knipoog lachte ze weer mee.
Ze had gelijk, het wàs dommepraat maar je kon je er zo lekker in uiten.
Een kwartiertje flauwekul was goed om even je strafwerk te vergeten en de ruzie met een leraar of dat de andijvie niet lekker was.
Zo ging dat.
Daar dacht ik aan bij het zien van deze↓ foto. Rechts vooraan zit ik, Moe zit achter mij.
–
L’histoire se répète
Ik zal het uitleggen.
Een aantal jaren geleden zaten we in de situatie die nu door de sandwichgeneratie geclaimd wordt.
Kerst, paas, kermis, verjaardagen en de telkens terugkerende vraag:
doen we de ene dag de ouders en daarna kinderen of andersom?
Het maakte de ouders niets uit. Eigenlijk bleven ze liever thuis (al zeiden ze dat niet) maar ze begrepen ons plichtsgevoel.
Inmiddels zitten de kinderen in die situatie.
Het gedoe van vroeger indachtig inviteerde ik ze zelf op eerste paasdag, dan ben ik de tweede dag vrij om met een vriendin te gaan stappen.
Tis toch wat. Ondanks verlichte tijden nog steeds vast te zitten aan gewoontes.
Maar we doen er niets aan. Dat willen we niet.
Het is een luxeprobleem dat we graag behouden.
–
Hemelse hemel?
In de hemel komt alles goed, werd ons verteld. Daarmee hield (en houdt) men gelovigen zoet en vooral volgzaam. Niets nieuws, deze chantage wordt in veel religies gebruikt.
Het heeft niet geholpen.
Van de katholieken is dat begrijpelijk, we leerden al jong alle zonden te biechten om met een schone ziel opnieuw te beginnen dus gingen we onbezorgd door met het snoepen uit de koektrommel. Stiekem uiteraard, wereldse straf woog zwaarder.
Nog afgezien daarvan leek die hemel me, kind zijnde, weinig attractief.
Wie wil er nou de godganselijke dag naar hemelse muziek luisteren terwijl er in snackbars volop bebopalula was te horen? Almaar bidden en god vereren? De wekelijkse hoogmisgezangen waren al beroerd genoeg.
Maar het ergste vond ik het idee dat we allemaal één grote gelukkige familie zouden zijn, als een liefdevol gezin, volgens de oude pastoor.
Met mijn ruziebroertje? Ik kon hem (toen) niet luchten.
Een paar buurkinderen die altijd knokten? No way!
Een hatelijke onderwijzeres, dat vreselijk mens? De gedachte deed me rillen.
Die jonge weduwe? Hoe zouden zij en haar man elkaar willen terugzien, vast niet als broer en zus.
Het idee stond me tegen temeer omdat je een geest was, lekker eten was er dus niet bij. Ja, een kind denkt logisch. Of simpel. Of juist pragmatisch.
Later las ik over het Walhalla, De Eeuwige Jachtvelden, het Elysium en meer hiernamaalsen.
Je kreeg ze nooit voor niets. De goden stelden eisen en weet je wat? Het waren gewoon de eisen die in een samenleving nodig zijn om de boel redelijk draaiende te houden.
Geven en nemen.
Zonder overspannen geloofswetten maar toen ik dat besefte was ik al lang kind af.
—