
Ik roep Pluvius aan.
Hij geeft niet thuis, zit zich waarschijnlijk te verkoelen in een verse regensloot, je weet het immers nooit met die goden en godjes en halven. Ze zitten overal op aarde en in de ruimte, hebben allerlei kunsten paraat, hij kan zich wel als klimaatstraffer vermomd hebben.
Zogenaamd om een of ander akkefietje met een buurgod maar in werkelijkheid om de mensheid te tergen. Als straf voor wat dan ook. Ik heb die lui nooit begrepen.
Maar nu de plantennood hoog is en niemand, zelfs geen wappiegodje het weer in toom kan houden richt ik me in arren moede tot hem.
‘Pluuf,‘ vraag ik, ‘hier graag regen
wat houd je tegen?‘
Duidelijk gebed toch?
Het helpt niet, niet eerbiedig genoeg?
Het helpt niet, niet eerbiedig genoeg?
Iets deftigers dan? ‘Mesjeu, je pleu de… eh, van verdriet en droogte.’
Er valt niets.
Ik geef het op.
Alle goden kunnen verrekken en Pluvius het eerst
==
Alle goden kunnen verrekken en Pluvius het eerst
==