
Tijd

Een man zat op de sportschool.
Hij trimfietste.
Bang geworden van een indringend artikel. Róókt U? Drìnkt U ook nog? En hoeveel dan wel? Bent U kortademig? En meer suggestieve vragen die onontkoombaar uitkwamen bij een conclusie vol narigheid. Hij zou gaan lijden aan hartkwalen, longaandoeningen, vaatvernauwingen, vreselijkheden waaraan hij allemaal tegelijk zou sneuvelen tenzij hij er onmiddellijk iets aan zou doen.
Mijn god! De woorden alleen al, ze verstoorden zijn beeld van een kalme en regelmatige toekomstritmiek.
Hij dacht na en werd zo bang dat hij zich bekeerde.
Gooide alle rookwaar weg. Kocht gezond voedsel en at alles ijverig. Maakte een rooster voor gezonde activiteiten.
Zo werd hij veilig ouder.
Niettemin trad met de jaren lijfsverval op, sporten viel hem moeilijker.
Het gezond voedsel bekwam hem minder, zijn slijtende tanden protesteerden tegen de steenharde ontbijtbrokken en de taaie rauwe groenten. Verbolgen knersten de knieën tegen de zoevende trimfiets.
Opnieuw dacht hij na en kwam tot een revolutionair besluit: basta met gezond doen, oud word je toch. Deze keer ging hij het er een paar jaar van nemen.
Hij kocht een uiterst geavanceerde trimligfiets, boordevol elektronica zoals zelfdraaiende pedalen en een zadel dat zich automatisch in de lengte en breedte aanpaste, bij de extra’s hoorden kussenzachte onderkniesteuntjes, een gerieflijk verend rugleuninkje en een comfortabele nek- en hoofdrol. Hij hing muziek aan zijn oren.
Het was werkelijk een genot om er op te zitten en te niksen.. Hij liet hem in de erker plaatsen, met driezijdig uitzicht op de rest van de wereld.
En zo zat hij het er van te nemen, zijn blik naar buiten verzacht door filterende vitrage, zijn handen lichtzinnig de maat slaand, voeten in vilten pantoffels kalmpjes met de trappers meedraaiend, genietend van hazenslaapjes op het gerieflijke zadel. Hij werd gelukzalig oud.
Zo oud, dat hij langzamerhand vergat waar hij was. En wíe hij was.
Op de duur stapte hij niet meer van de fiets af, hij wist toch niet waarom.
Hij herinnerde zich zijn bed niet meer, zijn keuken, zijn toilet.
Zijn hand rustend op de startknop wiegde hij zich zoetjes in slaap op het elektronische bouwsel, almaar door en door, en sliep vast en vaster.
Zo vertrok hij, actief luierend en zielsgelukkig.
==
Eens spraken we iemand die stelde dat hij zich net zo goed niet kon wassen.
‘Je wordt toch weer vuil,’ was zijn logica.
Hij lachte er bij.
We maakten er een grap van en verzonnen de gekste stellingen
…huis poetsen? Hetzelfde idee.
…eten? Je krijgt toch weer honger.
En meer van die melige voorbeelden.
Niet zonder reden. De man was vaak neerslachtig, we waren blij dat hij lachte.
–
Een paar maanden deed hij een suïcidepoging. De tweede keer lukte het hem. We schrokken heel erg. Depressief, ja, maar zó diep?
We herinnerden ons dit rare gesprek waarvan we dachten dat het een grap was, een losse gedachte. Dat kreeg nu een andere lading. Of stelde het niets voor? Als leek ga je van alles denken, alle kouwe grond-psychologie komt aan bod.
De schrik werkt zo maar je hebt er niet veel aan, hoe kun je weten wat er in iemands geest rondwaart?
Dezer dagen dacht ik er nog eens aan. Ik was vroeg wakker en twijfelde of ik zou uitslapen of naar beneden gaan.
Meteen daarna: ‘Waarom zou je opstaan, je gaat toch dood.’
Het zal door Allerzielen zijn.
==
Vier roze en vier rode staan broederlijk of zusterlijk bij elkaar.
Ze beleven de laatste loodjes, reiken naar het raam, proberen het licht te vangen voor de resterende dagen en staan te pronken op hun enige been.
De ziel is al weggehaald, de ledematen in kleine stukjes ondergeschoffeld
Uit piëteit bood ik ze mijn liefste maatbeker.
Ik hoop dat ze het waarderen.
Met dahlia’s weet je zoiets nooit, voor hetzelfde geld mopperen ze nu tegen elkaar:
‘Had ze nou echt niets anders dan dat armzalige bakkie?’
Enfin, ik versta ze toch niet.
Wel jammer dat ze binnenkort dood zijn.
Ze halen de kamer zo mooi op.
==
Dat de oren almaar doorgroeien is bekend.
Je ziet het bij de kleine hoofdjes van hoogbejaarden. Een zus had er over gelezen in een van de kranten en belde.
‘Weet je nog van mevr. B? De oren leken groter dan haar koppie. Het is maar goed dat we na het overlijden van Moe het haar eroverheen konden kammen, zij had ook van die landkaarten.’
We lachen ermee. Het is niet anders, iedereen wordt er mee opgezadeld.
Maar ja, ik zit in de leeftijd waarin de toekomst te snel nadert en controleer ze dagelijks.
Meet de lellen, kijk of ik ze al kan oprollen. In dat geval zouden ze met een leuke oorsteker kunnen worden vastgezet.
Dan neem ik de ruimte tussen oor en schouder. Nog tussen de twintig en vijfentwintig cm dus rek ik mijn nek en meet weer, dan valt het mee.(ik meet royaal).
Het is een voordeel dat je er niet mee naar de oorarts hoeft, je weet maar nooit of de goede apparatuur gebruikt wordt met die race om Beste Ziekenhuizen.
De vorige keer was mijn haar te kort geknipt, stel je voor dat je dan al te lange oren hebt. Dan steken ze van boven, -onder en opzij van je kapsel uit. Ik moet er niet aan dénken.
Als je dood bent weet je het zelf niet meer, dat is een troost.
Ik zou het niet willen horen dat iemand zei ‘mam ligt er mooi bij maar ze hadden haar oren wel eens mogen trimmen.’
==
.
Tweemaal een jarige – beiden zijn dood
kalender wordt leger
geruimd door de Veger
door ons gezien als brokkenpiloot
–
tijd is onpeilbaar – maar zeker is wel
dat allen verdwijnen
de jouwen, de mijnen
eeuwig is enkel de Internetbel.
==
© B.Bertjens
Ik wil dood.
– Wàt zeg je??
Ik wil dood.
– Maar.. waarom?
Ik vind er niets meer aan.
– Hè? Wáár niet aan? Aan mij? Ons gezin?
Nergens aan.
– Wat mankeert er dan aan?
Niks.
– Ik weet dat je het leven saai vindt..
Dus wil ik dood.
– maar dood willen om de sleur te ontlopen? Dat is toch…
redelijk?
– Ik… dit geloof ik niet..
Nee?
– Ik sta verstomd.
Ach.
– Wat zou je graag willen?
Dood.
– Neenee. Ik bedoel, ècht, héél erg graag.
Dood.
– Toe nou lief, noem es wat. Iedereen heeft wel een bijzondere wens.
Nee.
– Je weet niet…
wat?
– weet je wel wat je me áándoet?
Ik weet het.
– Maar je wilt evengoed…
dood.
– Zal ik een afspraak maken, huisarts, psych?
Nee.
– Alsjeblíéft schatje, is er soms iets gebeurd?
Nee.
– Please, wat is er mis met een sleur? Iederéén maakt dat mee..
En?
– Waarom kan jij er dan niet mee leven?
Er is niets aan.
– godnogantoe, ik moet je dus vermoorden?
Waarom niet?
– Dit is.. dit.. hier, neem ‘n glas wijn.
Nee.
– dit is niet te gelóven.
Luister eens,
– disgewoonidióót
gooi er nou dat spul in.
– wat móet ik met je
toe nou, schat
– durf je het zelf niet?
één handeling
– ik kan niet..
en je bent van me af.
———
– zo goed dan?
Dank je.
===
ps
Dit gesprek is verzonnen.
Er bestaan onnoemelijk veel boeken. Een piepkleine fractie daarvan las ik en dan het liefst op papier. Nog steeds.
Maar sinds Internet kijk ik minder en minder in de papieren woordenboeken en naslagbundeltjes.
Ze staan hier maar te staan, het mooie is al jaren verdwenen en afstoffen doe ik met de plumeau, één haaltje volstaat. Meer eisen stellen ze niet.
En dan liggen er nog een paar enorme exemplaren onderin de kast die na mijn dood waarschijnlijk hun eigen dood tegemoet gaan.
Een R.K. Bijbel, Nostradamus’ kwatrijnen, een naslagwerk van mijn geboorteplaats en twee ingebonden Katholieke Illustraties van de jaren 1948 en 1950.
Loodzware brokken, ze zouden als fundering kunnen dienen.
Af en toe vraag je je af: wat moet je daar nu mee. Gooi ze toch weg.
En dat is het punt: dat kan ik niet.
Nog wel die honden-, katten- en plantenbundeltjes maar niet de ‘echte’ boeken.
Maar voor het geval ik dat onwaarschijnlijke besluit toch neem heb ik een fotootje gemaakt. Om bij te grienen als ik ze mis.