Bedoeld werd een man die langs de huizen ventte met een kist of kastje (kassie) waarin hij koopwaar had. Hij bood garen en ander handwerkmateriaal aan en waarschijnlijk nog veel meer.

Naar mijn zus. ‘Hij moet jou hebben.’
==
Zij. Diversen.
Wind. Regen bij vlagen. Zwiepende takken waar de maan onregelmatig tussendoor scheen.
Plotseling klonken er geluiden. Ik keek uit het raam. Niets.
Wat zou het kunnen zijn? Iemand aan een van de deuren? Buren? Oude auto?
De wolken kierden, nog steeds zag ik niets wat op geluid leek.
Ik stapte weer in bed en probeerde te slapen. Het lukte niet, dit was echt griezelweer. Mijn gedachte moet leesbaar zijn geweest, prompt hoorde ik gebons als antwoord, meteen daarop keihard de bel, ik vloog rechtop en beende naar het raam, opende het, kwaad nu, wie is mijn deur aan het mishandelen??
‘Héhé, wat moet je…’
Een gedaante keek op, geelgroen van ogen en met een raar postuur.
‘Ken je me niet meer?’ grauwde hij.’Laat me erin, ik barst van de kou.’
Oei, ik verschoot. Het was de weerwolf uit een vroeger verhaal, die niets deed maar me vreselijke schrik aanjoeg.
Weigeren durfde ik niet .
Ik ging naar beneden en opende de deur.
Hij zag mijn angst maar was heel schappelijk. ‘Als ik hier even warm mag worden zal ik je niet opvreten. Een uurtje maar om mijn vacht te drogen. Deal?’
Ik slikte.
Hongerige weerwolven zijn niet niks, ze kunnen onverwachts overvallen worden door vers-vlees-honger en ik was de enige in huis, de kat was aan de boemel.
Wat kon ik anders doen dan thee voor hem zetten en een broodje smeren?
==
Het begint te regenen.
Zacht, net hard genoeg om getik te horen. Ik stop de stofzuiger en ga zitten luisteren onder het afdak. Na twee minuten sterven de druppels weg.
Ik neem de stofzuiger weer op.
De bel gaat, net hard genoeg om op te kijken, ik zie twee mensen bij de voordeur. Ze willen me iets aansmeren en ik stuur ze weg.
Ik neem de stofzuiger weer op.
De telefoon piept, net hard genoeg om hem uit te zetten. Zal ook wel niks zijn.
==
Vanmorgen vroeg, het was nog donker – werd ik wakker met een onbenoembaar blij gevoel. Er was iets, iets positiefs. En toen wist ik het weer.
De slaap kwam terug.
Een uur later werd ik opnieuw wakker, nu had ik het meteen.
Uitgeslapen stond ik op, deed de gewone dingen en zette me aan het ontbijt dat door de opwinding nergens naar smaakte. Alleen de koffie trok zich niets van de stemming aan.
Het nieuws van half acht kwam door maar raakte me niet.
Het weerbericht ging langs me heen, reclame merkte ik niet op.
Ongedurigheid beving me.
Ik duwde de klok vooruit.
Tokkelde op het tablet, zag dat de klok terugsprong, hoorde de bel in alle geluiden. Het gerasp van de kauwen klonk precies zo.
Maar dan was de tijd daar en kon ik rechtop staan, naar de voordeur lopen en de brenger om zijn hals vallen.
De nieuwe wasmachine arriveerde.
–
Er stond een stevige zuidzuidwesten wind.
Fijn, dachten we, lekker uitwaaien op de fiets.
Zolang we nog in het dorp reden ging het inderdaad lekker, buiten de bebouwde kom echter werd het menens.
We trapten en trapten, we kwamen nog geen vijftig meter per uur vooruit, na een kwartier hadden we tien meter afgelegd. Dat is niks, begrepen we en stopten om beraad te houden.
Gelukkig stond er een bosje in de berm zodat we windvrij konden overleggen waarbij we een grote paddestoel gebruikten als ronde tafel.
Wat doen we?
a. we gaan door;
b. we gaan terug.
c. we blijven zitten waar we zitten en verroeren ons niet.
Unaniem werd op punt a gestemd.
We reden weer even maar toen was daar de open vlakte, een kei- en keiharde ervaring.
Eerst woeien onze krullen eruit.
Toen de haren zelf.
Daarna hielden de knopen van de jassen het niet meer zodat we ze achterstevoren aantrokken.
Bel, snelbinders, koplamp, alle aanhangsels werden door de wind meegenomen, ze stuiterden tussen de maïsstoppels. Het was maar goed dat we zelf nogal stevig waren.
Moe, kaal, chagrijnig en met een berooide fiets kwamen we bij een koffiehuis waar we melk dronken en krachtvoer aten hoewel we te moe waren om er van te genieten.
Gedesillusioneerd keerden we huiswaarts.
Daar fleurden we helemaal van op, het was geweldig.
De storm schoof ons telkens een paar kilometer vooruit, het ging zo vlug dat we nog net op tijd waren om onze uitgekrulde haren op te pikken voordat een reiger er mee wegvloog en geloof het of niet, binnen tien minuten waren we thuis. Echt.
Het was al met al een leerzame tocht: voortaan gaan we met het vliegtuig heen en met de fiets terug.
–
Hoe voelt dat nou, zomaar het water in rijden?
Eng, zegt de een. Weet niet, zeggen de meeste anderen. Het spreekt niet iedereen aan, zo weinig als je er over hoort praten.
Terwijl het mij juist zo mooi lijkt.
Als ze nu ook nog opvouwvleugels inbouwen had je een vakantie voor elk wat wils: busritje, boottochtje, vliegreisje ineen. Zelfs uitklapbare pedalen sluit ik niet uit, zoiets als een bierfiets. Maar dat zijn natuurlijk zinloze spinsels, niemand gaat voor zijn plezier fietsen in een bus en waar zou je de bel moeten plaatsen?
Intussen zijn in een paar plaatsen dergelijke vaarbussen, Rotterdam, Amsterdam en Wamel en misschien in meer gemeentes.
Misschien, ooit, komt er ook een in ons dorp, de visvijver is groot genoeg en de karpers duiken wel naar de diepte.
–
—
Zus was niet echt bang, haar man zat erbij en had het tafereel argwanend gadegeslagen, klaar om in te grijpen.
Ze raakten niet uitgepraat over de man met het eigenaardige verzoek. Achteraf vonden ze hem ’n beetje zielig door die lichte ogen.
Wij, Pa, broer en ik, genoten van het verhaal. We profiteerden volop van de gebeurtenis, zoveel mogelijkheden voor een fantastisch verhaal. De vreemdeling werd een vampier, weerwolf, lustmoordenaar, wraakzuchtige oude vrijer, gevaarlijke gek met messen in de laarzen en wat al niet.
We hielden er een ronkend familiesp(r)ookje aan over.
=
Ach, nou ja, dat wordt lezen. Dacht ik. En ik las.
Zojuist toch even even geprobeerd op tablet, en ja, verbinding hersteld.
Dat had me in de beginjaren van computergebruik moeten gebeuren, in alle staten was ik. Indien er geen kind voorhanden was belde ik er een: ‘heb je even tijd? Alsjeblieft en please? Ik weet niet wat ik gedaan heb maar de boel is kapot en wat moet ik nu doen enzovoorts.’
Daar had ik geen rust van, dacht alleen maar aan wat ik had willen mailen of wat dan ook, kwam niet op het idee om iets anders te doen. Nerveus werden alle knoppen geprobeerd, een wonder dat ik niets stuk maakte.
Intussen heb ik niet alleen ’n beetje bijgeleerd, ik ben ook wat minder freaky. Geen web? Pech gehad; televisie, boeken, beetje breiwerk, puzzels, er is altijd een vervangmiddel en vaak is het nog leuk ook. Of ik bel een zus.
Niet meer in paniek raken wanneer ik het web niet op kan, er is ook nog een andere wereld.
Een verworvenheid al zeg ik het zelf.
Nu het weggevallen geluid nog.
Of zal ik zelf zingen? 🎶
—