Ik gloei.
Mijn gezicht borrelt van kokend zweet.
Op de vloer zitten schroeisporen van mijn voeten.
IJsblokjes verdampen in mijn handen.
Ik wilde in de koelkast gaan zitten maar de stoel past er niet in.
De laptop vertoont vlammetjes op het scherm, telefoon en tablet probeer ik niet eens.
Mijn temperatuur durf ik niet op te nemen, de thermometer zou barsten.
Het is, ik weet niet wat het is, gewoon bloedheet, misschien verkouden of zoiets.
Straks een ijskruik mee naar bed.
En dromen van sneeuw en ijs.
==
warm
Te warm.
Het werd warm in de kamer.
Je kon merken dat de kou wegtrok, opmaat maar de maandag die 10 of 11 graden gaat verzorgen.
Best lekker, boek op schoot, doezelend in de luie stoel, televisie murmelend op de achtergrond, kaarsen suizend.
Het werd wel èrg warm en ik draaide de cv-thermostaat omlaag.
Veel helpen deed het niet, het vest ging uit.
Na een half uurtje de rest van de kleren.
Vreemd, de warmte bleef hangen alsof ik in brand stond.
Uiteindelijk ritste ik mijn vel open en stapte eruit zodat organen en geraamte afkoelden.
Het was een vreemde gewaarwording, zo in je binnenwerk te zitten met gloeiende botten.
Langzamerhand begreep ik dat er iets niet in orde was, werd suffig wakker met zweet op het gezicht en de kleren aan. In een loeihete kamer.
Ik strompelde naar de thermostaat die op 27 graden stond. En dat met dit lauwe weer, had ik natuurlijk de verkeerde kant op gedraaid.
En was in slaap gesukkeld.
Maar nu weet ik niet hoe ik op een rits in mijn vel kom, of had ik het alleen maar gedacht? Het vervaagt al, je weet vaak niet wat er zich afspeelt in je slaap, of je droomde of je een droom verbeeldde.
Hoe dan ook, het is afgekoeld.
Nu kan ik rustig slapen.
==
Een warme dag
Koel onderduikadres…
…tot na de warmte.
Je ziet nog net een stukje van mijn tenen.
Je begrijpt dat ik de plaats streng geheim houd. Ik moet er niet aan dènken met een heleboel mensen op een kluitje te zitten, nu is het er nog fris.
Het is een fijne plek, hooguit wat krap. Daarom heb ik me voor leeftocht een buurwatertje toegeëigend, warmte breekt wetten. Erg makkelijk, één hand uitstekend heb ik iets eetbaars te pakken. Soms zit er een vers visje bij maar die eet ik niet, ze kijken me zo droevig aan en hoe zou ik ze moeten slachten en bakken?
–
Het voordeel van dit onderkomen is het gebruikersgemak. Geen onderhoud, bij verhuizing spoel je het weg, simpel. Ik kan het iedereen aanbevelen.
Je moet er alleen op letten dat er voldoende luchtbellen aanwezig zijn want echt, je kunt niet zonder.
–
Ik neem nog een dieptebad. Daarna een worstenbroodje met een glas tonic-citroen, misschien tref ik het kikkertje van de sloot verderop. Gezellig.
Het is hier geweldig.
=
ps.
Mocht je een geschikt watertje vinden, hoed je dan voor eenden. Ze zijn brutaal en vertrappelen je waar je bij staat.
=
We komen de week wel door
Zin of geen zin, een paar extra boodschappen zijn nodig voor de komende dagen. Je wilt liever niet de straat op als het heet is.
Het is een afwegen van wat je moet nemen behalve de gewoonlijke etenswaren.
Doos ijsjes? Toetjes invriezen? Fruitsnoepjes maken? Toch maar niet, je loopt het er nu niet af.
Limo’s? IJsthee? Biertjes? Prosecco? Wijn? Hm, een kleine voorraad is misschien handig.
Terwijl ik kies en koop denk ik aan de tijd waarin we elk dubbeltje moesten omdraaien. Kinderijsjes, snoepjes, limonadesiroop en een paar potjes bier waren de enige luxe en dan moest ik het precies uitkienen want er hoorde ook een pakje shag of sigaretten bij. Meer konden we ons niet permitteren.
Zo ging dat.
Besef van het huidige gemak drong tot me door, de verzuurde stemming verbeterde. Dergelijke herinneringen zijn soms niet zo slecht.
=
Warme dagen
Je past je aan, het is te doen, we komen de hitte wel door.
Met kinderen is het moeilijker. Daar kan ik geen raad meer in geven, dat laat ik aan anderen over.
Wat ik zelf het vervelendste vind is het geniks.
Eén keer de trap stofzuigen en je ligt zowat in coma.
De dingen die gedaan moeten worden (ze bestaan!) gaan in een traag tempo, met veel rustpunten. Het schiet niet op, het duurt en duurt.
Ik ben geen echte poets, maar tussen lezen, schrijven en puzzels door ben ik graag bezig. Beetje schoffelen, stoepie vegen, met de plumeau zwaaien, wasjes draaien en strijken, paar boodschappen doen. Niet te langzaam, vooral dat niet, het moet ’n beetje vlot gaan.
Dat kan nu niet, je hangt wat in de rondte en maakt suffe bewegingen.
En daar heb ik het geduld niet voor.
Dan verbijt ik me en neem maar weer het boek dat dan niet meer boeit omdat ik er niet voor in de stemming ben terwijl het inwendige gemopper me alleen maar warmer maakt en….
Ik geloof dat ik het al vaker stelde: een zomerslaap zou me goed uitkomen.
=
Fris dagje
Het lag op de grond en was vloeibaar.
Inderdaad, dat was ik.
Minstens eenmaal per jaar overkomt het me bij een warme dag, heb ik dat al verteld?
Dan smelt ik.
Vanmorgen liep ik naar het vijvertje om het verhitte hoofd te drenken. Ik haalde het niet, net voor de rand zeeg ik ineen en verwaterde.
Toen bleef ik maar liggen, te warm om me te heropbouwen.
Het was een mooie plek. In de schaduw van een hosta, tussen kleefkruid en een druivenrank, rondom wuifden of woven een paar irissen.
De vogels die in de vijver zwommen keken verrast op. Ze beschouwden me als een veilig pierenbadje voor hun kinderen die meteen op mijn buik sprongen.
Netjes stelde ik me voor, ‘Hatweeo, aangenaam.’
Ze zeiden niets terug, konden natuurlijk nog niet praten.
Ik lag lekker.
Af en toe blubde ik wat, blies bellen voor de kleintjes, dutte weg en werd weer wakker. Knipoogde naar een waterluis.
Een uur geleden ben ik weer in mezelf gekropen. De vogels keken sip, ik troostte ze met een verkruimeld mariabiskwietje. Hadden zij ook een geslaagde dag.
Een smelttrip, zonder papaver of paddenstoel, helder van geest blijvend en zonder last van hinderlijke naweeën.
Ik kan het iedereen aanbevelen.
—
Weekendbegin
Het was vrijdagavond, een paar jaar geleden
De thermostaat was niet goed afgesteld en we staarden suffig want te warm naar de tv, verkoelend biertje in de hand. Zweterige kaas op een plankje tussen ons in.
We namen een slok. En nog een. Zo sukkelden we soezerig door de avond.
Plots werd er luid geklopt. Geschrokken keek ik op, rende naar de gordijnen en trok ze open. Er stond iemand buiten, een man. Hij wees naar de voordeur.
Ik maakte open, ‘de bel deed het niet’, zei hij, liep naar binnen en ging in mijn stoel zitten.
‘Lekker’, zei hij terwijl hij zijn voeten op tafel legde en nam een kaasje.
‘Kom, de stoel is breed genoeg’. Ik zette me naast hem; hij sloeg zijn arm om me heen waarop ik verzaligd tegen hem aanleunde. ‘Hemels’, mompelde ik, ‘net vakantie’.
‘Dat is het ook.’ Er verscheen een vaag zonnig beeld met nog vagere muziek, hij stond op, danste en sprong, hoog, hoger, ik reikte naar hem maar hij verdween.
Ik ook, naar de echte wereld waar ik nog steeds het geklop hoorde.
Verdwaasd keek ik op, het glas scheef in de hand.
‘Vervelend, die verbouwing bij de buren,’ ontevreden keek echtgenoot me aan, ‘en jij slaapt overal doorheen…’
–
blubblub
Ja, ik zit nog steeds ondergedoken. Letterlijk.
Dat werd me te gortig.
Ik stapte uit de slippers en daalde af in het transpiratiebad dat zich rondom mijn lijf vormde. Daarin zweefde ik, wachtend op een stortregen en/of koele tocht. Die beiden uitbleven, het armzalige trekje dat me ten deel viel deed het bad amper rimpelen.
Opnieuw dook ik onder.
–