Vlieg, dwarskop.

vliegflower-2222228__340
Gisteravond ging een vreemd beest rond in de keuken, een soort vlieg en hij was knap chagrijnig. Ging overal op zitten waar het niet mocht.
Ik wapperde tot hij verdween naar de serre, me nijdig aankijkend.
Later zag ik hem lopen op de onderrail van de schuifdeur. Ik wapperde weer, hij bleef, ik waarschuwde dat hij zou worden geplet.
Pesterig stond hij stil, ook toen ik de deur langzaam naar hem toe bewoog.
De eigenwijze.
‘Dan moet je het zelf weten’ en resoluut schoof ik door, verwachtend dat hij op het nippertje zou weggaan. Maar nee….
Vanmorgen ging de deur weer open en daar kwam hij onder vandaan, draaide een rondje en verdween. Verbluft zwaaide ik hem na.
Hoe het kan snap ik nog steeds niet, hij zat precies in het midden en had plat moeten zijn.
==

Vlieg

Er zat een vlieg op tafel. Aart haalde uit en mepte naar het beest dat net op tijd opvloog, toch nog geraakt werd en spartelend in de boter  lag.
Aart sloeg nog een keer. Deze keer lag de vlieg verstild. De boterkuip was er ook slecht aan toe, plat geslagen met spetters in de hagelslag, op de kaas, aan het plafond.
–  Wat een troep, jammerde Jans.
Aart gromde slechts.
Plots zagen ze beweging n de boter, de vlieg kwam op, wurmde zich pootje voor pootje omhoog.  Even bekeken ze de strijd van een reeds doodgewaand beest.
Woest greep Aart opnieuw de mepper, stond op en hoog aanhalend timmerde hij op de boter, de vlieg missend die redding zocht onder de theemuts. Aart greep de muts, vlieg vloog op en als hij kon had Aart ook gevlogen. Nu nam hij de theepot en wierp hem naar de vlieg.
Die zat op het plafond, de plens thee deerde hem niet. Pootjewrijvend kroop hij naar de lamp.
Jans jammerde harder, ‘Aart, Aart’ roepend, ‘hou op!’
Aart was niet meer te stoppen ondanks Jans’gejammer.
Met een stoel gooide hij de lamp aan diggelen. Daarna het voorraam,
broodrooster, zigzaggend vloog het beest door de woning met Aart achter zich aan, samen een ruïne achterlatend tot ze beiden buiten waren.
De vlieg was verdwenen. Aart stond met lege handen.
Toen gaf hij Jans maar een mep.
Omdat ze zo mekkerde.
==

De daas is dood.

Languit op de ligstoel, profiteren van een echte zomerdag. Dacht ik.
Vijf hele minuten.
Toen verscheen er een paardenvlieg in mijn blikveld, een soort daas, een lange met grijzige strepen, ja die, wiens familie me al vaker roodgenopt had gebeten.
Geschrokken greep ik me vast aan mepper en krant. Hij rondde een flinke bocht  en dook op mijn blote voeten. Ik schopte en hij vloog naar mijn hoofd waarop ik in zijn gezicht hoestte en hij bezwijmd op de armleuning viel.
Maar dan.
-Ik moet bekennen dat ik insecten makkelijk dood mep of plat trap behalve als ze te groot zijn. Ze knerpen onder je schoen of soppen een lijkvlek in de krant waardoor je letterlijk denkt aan moord en bij het bekijken van de drabbige substantie waan je je een dierenbeul. –
Wat nu te doen met het flauwgevallen beest.
Met de mepper veegde ik hem op de krant en liep ermee naar de kliko, daar mocht hij uitzieken.  Halverwege echter bewoog hij weer, paniekerig liet ik hem vallen en sloeg alsnog met de krant.
Te hard, zo bleek.
Het nieuws was bijna  in tweeën en de daas in soepvorm,  losgerukte pootjes plakten op Brexit, saillant detail.

Zoiets was het

Een vlieg in de winter

Er zat een vlieg in de slaapkamer. Zo een die je meestal in de zomer ziet, diepzwart met een fluwelig rompje en minipootjes.

Vanmorgen werd ik wakker en knipte de lamp aan. Toen zag ik hem, op het nachtkastje. Ik keek naar hem. We knipperden niet, bleven doodstil wachten tot de ander begon. Het duurde lang, tè lang.
‘Ga weg,’ zei ik, ‘ga naar je moeder’ want hij was klein voor zijn leeftijd.Misschien gekrompen tijdens het verdwalen.
Hij bleef zitten.
Ik zette het raam open en wapperde om hem weg te sturen.
Hij ging niet.
Toen nam ik een tissue om hem voorzichtig op te pakken en uit te laten.
Hij was dood. Ja, zo kan ik het ook zonder te knipperen.