Niets meer aan te doen (1)


Bij het openmaken van de doos trilden mijn handen. Verdorie, al
wéér een kater.
pakpapier1Geërgerd rukte ik het plakband aan flarden.
Een opgevouwen krant verscheen. Zonder argwaan nam ik hem op, keek en…
…legde hem meteen terug.
En keek opnieuw, me vasthoudend aan de tafel.
Dit, dit bestond niet.
Dit kon niet.
Geschokt, stom, zag ik de voorste helft van onze jonge kat. Op z’n zij, bek half open, kopje gedraaid met een kierend oogje. Een kreukelige vuilniszak stak er half onderuit.
Ik viel bijna flauw en zakte op een stoel.
Hulpzoekend dwaalden mijn ogen de keuken rond, zagen niets dan de spiegel met mijn eigen witte gezicht.
Geen moment twijfelde ik aan de afzender, mijn ex van wie ik dacht dat hij eindelijk onze scheiding accepteerde.
En nu dit, mijn god. Dit was te erg, hier moest ik wat aan doen.
Dat zou ik hem inpeperen en tikte zijn nummer in.
Hij nam niet op, de lafaard, zijn gram was gehaald.
Wat nu.
Een vuile mail? Politie waarschuwen? In een tweet rondsturen?
Langzamerhand veranderde mijn schrik in woede, dit was geen kleinzielig getreiter meer.
Nog een geluk dat we geen kinderen hadden. Deze gedachte benam me bijna de adem —een kind, alles voor een kind, waarom denk je dat ik drink? Toe, Josh, maak me een baby.… –
Ik huiverde.
Een baby, met mijn drankzucht en zijn lafheid, ik huiverde nogmaals.
=
© Brt. bertjens

Niets meer aan te doen

Nog even dit:  wie niet van lange teksten houdt kan dit verhaal beter overslaan, het bevat 745 woorden. En het is een beetje heftig.
Het verhaal is NIET autobio.
Plot is verzonnen,  gedrag en denkwijze van de hoofdpersoon is afgekeken van een paar mensen die ik gekend heb.

Niets meer aan te doen



===

Alles stroomt..

…behalve het verhaal.
Nu weet ik hoe te linken maar is de tekst nog niet op orde.
Nogmaals lezende verbeterde ik hier een woord, daar een zin, ieder die wel eens wat schrijft zal het misschien herkennen: het duurt even voor je tevreden bent en soms lukt dat nooit.
Enfin, het is geen wedstrijd dus een dezer dagen plaats ik het.

Intussen denk ik aan de Maas, die morgen of overmorgen de hoogste stand bereikt in Mook-Cuijk en waar we gaan kijken, niet om ellende te zien maar een breed water dat met veel kracht stroomt en stroomt, het was en is nog steeds iets bijzonders voor ons die het niet kenden.
In mijn geboortegrond (N-H) stond het water stil. Nou ja, bijna. Een molentje meer of minder maakte geen verschil.

Tot morgen iedereen en droom niet van natte voeten.
==

Alleen zus

begrafenischrysanthemum-5253660_960_720
Straks heb ik alleen nog maar een zus.
Deze gedachte kwam telkens bovendrijven vanaf het moment dat de rituelen na vaders dood een aanvang namen.
Bij het schrijven van uitnodigingen, de keuze van een kist, bespreken van kerk en kerkhof.
Mijn zus. Het verdriet spitste zich toe op dat besef, meer dan op het overlijden van papa.
In de kerk probeerde ik haar te visualiseren.
Het lukte niet, corona hield ons zelfs in schijn gescheiden.
We deden het met de telefoon. Zij in Canada, ik hier.
Lopend achter de pastoor naar papa’s graf werd de gedachte bijna een obsessie:  straks …
…godver, waarom moest het nou zo.
We waren er. Er werd gebeden en gepreveld, de kist zakte.
Een schep zand.
Een nieuwe gedachte. Nu heb ik alleen nog maar een zus.
==
ps
Stukje uit een lang verhaal. Niet autobio.
==

Nog jong

Als finishing touch zet ze een zwarte punt op haar linker wang. Het verhult precies een bruinrood vlekje onder het oog. Keurend bekijkt ze zichzelf; verstelt de lamp en beweegt de zijspiegels.
Ze knikt, het is goed.
Tevreden staat ze op en maakt een paar heupbewegingen voor de spiegel. Andermaal knikt ze. Niet meer zo piep maar nog steeds present.
n Beetje onrustig, met dat typische weekendgevoel van verwachting, ruimt ze de make up op en gaat aan de grote tafel zitten om de Uit-pagina te bekijken.
Hm. Film, film, optreden van de Townsingers, een rapper, niet bepaald wat ze zoekt.  Misschien in de plaatsen verderop; ze speurt naar een bekende naam. Hé, dat lijkt haar wel wat:
‘Joe the South sings country’ in de Hot Spot. Joe, een niet onaardige zanger met een nogal belegen voorkomen, populaire streekartiest. Natuurlijk, als hartenbreker is hij op zijn retour maar nog altijd hangen er veel vrouwen rond zijn kleedkamer wanneer hij optreedt.
Zelf doet ze daar niet aan mee; het is een te grote afgang zijn geverfde zwarte haar van dichtbij te zien, de te bruine huid. Maar van een afstand en op geshopte foto’s is hij redelijk attractief.
Ze denkt even na en belt.
‘ Hééj Maries, hoi, met mij. Zeg, ga je mee naar de Hot Spot? Joe zingt er.’
Ze luistert. Haar gezicht betrekt. ‘ Wat? Dat meen je niet… nee joh, daar zijn we helemáál niet te oud voor…trouwens, heb je Joe wel eens van dichtbij gezien?’
‘Geen zin?
Hè wat jammer nou. Goed, dan vraag ik Dinette wel. Groetjes.’
Die Maries, ze is moe en de kat kan niet alleen blijven, allemaal rotsmoesjes. Pfft.
Volgende nummer. Tweede keus, maar ja.
‘…met het antwoordapparaat van Dieneke en Johan, spreek…’ Barst. Nijdig sluit ze af.
Verrekte Dinette, weer helemaal terug in de tijd. ‘Dieneke en Johan’, bespottelijk, een geboren dorpsstelletje. Neerbuigend trekt ze de mondhoeken neer.
Wie kan ze nog vragen? Ze is niet van plan om wéér een zaterdag voor de buis te zitten. Ze bekijkt het telefoonboek. Met broer Helm dan maar?
Nee, besluit ze, niet weer, zo zielig als je niemand kan krijgen. Deze keer zoekt ze net zo lang tot ze iemand vindt, desnoods gaat ze met Lonneke al is dat een eersteklas mannengek.
‘Jantien? Nee? Jammer’
‘Heleen? Hond ziek? Oké, ik weet genoeg’   Bitch!
‘Marjolina, heb jij zin om….? O sorry Lien, dat wist ik niet. Vertel het me morgen bij de koffie, oké?’ Zozo, Marjo wil weer Lien genoemd worden. Alweer een vriendin die haar jeugd kwijtraakt. Zo oud zijn ze toch niet?
Ze kijkt op de klok. Verdorie, dadelijk is het te laat.
Ze slikt en belt: ‘Hai Lonneke, ga je mee naar de Hot Spot? Nee lieverd , spijkerbroek is genoeg, alleen Joe treedt op. Ik kom er zo aan.’
Een avondje met Lonneke, de enige die nog wil stappen al is het maar om een man te versieren..
Ze weigert na te denken.
Ze strijkt haar bandplooibroek glad, schikt wat aan de verhullende halsketting.
In een moment van reflectie ziet ze zichzelf en staart naar haar spiegelbeeld, naar het wanhopig geblondeerde haar, de nauwelijks te camoufleren lijntjes die haaks op haar bovenlip staan. De bleke maar zwartgemaakte randjes om haar ogen.  Dan recht ze haar rug.
Kom op, ze gaat genieten. Nu is ze nog jong.

© Bertie

Verhaal?


Er is een onderwerp.
En er zijn afgebakende omstandigheden.
Ook een plot en zelfs een kloppend einde.
Nu er nog  een verhaal van zien te maken.
Misschien lukt het en wordt het wat.
Misschien ook niet. In dat geval maken we er een lenteversje van, de winter heeft toch al afgedaan. De slome, hij heeft teveel geluisterd naar het klimaat.
Enfin, dat ziet U morgen.
==

Herman wie?


Een klein meisje huilde en vroeg ‘waarom mag ik niet naar mamma?’ ‘Dat kan niet schat,’zei pappa, ‘mamma is in de hemel.’

‘Daar wil ik naar toe.’ Driftig stampte ze tot een grote zus haar bij het handje nam, ‘kom maar, ik breng je.’
Gewillig liep ze mee. ‘Is het ver?’ ‘vroeg ze.
‘Nee, we zijn er bijna.’  Ze waren al bijna bij het water, tussen het riet zou zij haar zusje naar  mamma brengen.
Hier stopte ik.
Het drong tot me door dat ik een oud verhaal kopieerde. Over een meisje dat haar broers en zusjes naar hun gestorven mamma zou brengen door ze te verdrinken, het lukte niet, na het eerste slachtoffer wilden ze naar huis.
Oneindig droevig, echt Herman die dit kon schrijven als geen ander zonder goedkoop te worden.
Maar ik weet niet meer welke Herman.
Iemand?
update
Het zou ook Bertolt Brecht kunnen zijn, ik zoek nog steeds.

‘Ik maak voor jou een feestontbijt’

Ontwaken ging ongemerkt, de grens tussen droefgeestig dromen en treurend bewustzijn was vaag.
De dag begon vreugdeloos. Een paar seconden gaf ik me er aan over, haastig trok ik me terug.
Onwillig keek ik naar de klok. Een uur te vroeg.
Ik draaide me op mijn rug en haalde diep adem om me in ieder geval fysiek te wapenen. Plichtmatig de aanbevolen oefeningen uitvoerend dwong ik me tot ontspanning.
Misschien een gebed? ‘Als je bestaat God, help me dan. Je krijgt een hoofdletter, zie je wel? Geef me er wat voor terug,‘ Stilte.
Ik moest het weer zelf proberen.
Naast me lag mijn vriendin; ze sliep. De bescheiden schim van haar smalle lichaam wekte tederheid, onverwachts herinnerde ik me hoe verliefd ik eens op haar was.
Het overviel me. ‘Ga weg, Mans’, fluisterde ik, ‘haat me, veracht me desnoods, maar laat je niet door mij bezeren’.
Het was haar verjaardag.
Zachtjes maakte ik gebruik van toilet en wasbak. Een plas, twee natte vingers langs de ogen, kammen.
Opnieuw probeerde ik een gebed. ‘Ze is jarig, laat het me tenminste één dag volhouden. Haar blij maken’, als een mantra prevelde ik deze zinnetjes.
Ik reikte naar de antidepressiva en aarzelde. Dubbele dosis innemen en de dag versluimeren?

Ik zag Mans voor me, me vinnig heen en weer schuddend.
Driftig was ze uitgevallen: ‘Al is de wereld zwart, blijf in ieder geval wakker’. En, kwaad na mijn bezeerde blik: ‘Ja, ik wéét dat je lijdt, maar slapen lost niks op. Doe er liever wat aan.’ Ze keek me aan.‘Begrijp je niet dat je van mij ook een patiënt maakt?’ Zachtjes zei ze het, voorzichtig bijna.
Dit drong door mijn dufheid heen en raakte me. Ik nam haar de woorden niet kwalijk, ze kon onmogelijk weten hoe het was.
Of wel?
Had ik haar ziek gemaakt?
Mans in de put, zij die altijd bereid was om te luisteren, naar mijn stem en naar de stiltes.
Projecteerde ik mijn suïcidale gedachten op haar? Ik huiverde. ‘Mans, ik ga mijn best doen,’ beloofde ik.
En zakte terug in lethargie.

Ik nam de aanbevolen hoeveelheid, wakker blijven nu.
In de slaapkamer zocht ik wat kleren, me actief voordoend. Bedrijvig liep ik heen en weer, opzichtig mompelend – zal ik vandaag dat rode shirt aandoen, schone sokken, waar zijn de sokken –
Tersluiks keek ik naar het bed. Ze sliep nog.
Besluiteloos stond ik midden in de kamer. Wakker kussen? Het was tenslotte haar verjaardag, een wipje was wel het minste, waarschijnlijk hoopte ze er op.
Ik kon het niet.
‘Hé Mans, ik maak een feestontbijt, kom je ook?’
Zonder af te wachten begaf ik me naar de keuken. Radio, bloemen, broodjes. Niet denken.
Na een half uur had ik de krant uit en sliep Mans nog steeds.
Met tegenzin liep ik naar boven en mat me een opgewekt gezicht aan, trok vrolijk de gordijnen open.
‘Goeiemorgen jarige. En? Hoe doe ik het?’ Ik was het lachen ontwend en wees naar mijn mond.
Ze zweeg.
‘Hé Mans, ik doe mijn best hoor, kom nou…’
Ik schudde aan haar, viel stil, en trok met een ruk het dekbed opzij. Een pillendoosje gleed op de grond.
Verstard stond ik daar en zag dat ze zich mijn wens had eigengemaakt.
==
© Bertie/Bertjens

‘ze’

Er was een dringend telefoontje.
V. ligt op IC, maag leeggepompt na suïcidepoging, nu buiten levensgevaar. Misschien kun je hem opbeuren?

Verdrietig staarde ze naar het hoopje ellende tegenover haar.
Het hoopje staarde terug. Hij zag haar niet, hij bevond zich in een andere wereld.
Welke dat was wist ze niet, ze had geen idee van zijn werkelijkheid.
Hun werelden liepen parallel zonder enig vindbaar raakpunt.
Wat ze wel kon zien was dat hij ongelukkig was. Bang en hypergespannen. Theatrale films over split personalities had ze niet nodig om te zien dat de werkelijkheid veel complexer was;  geen sprake van figuren die elkaar afwisselend manifesteerden. Eerder leek het een eigenaardige maar zeer reëel aanvoelende angst voor vage duistere machten die hij hoogstens kon omschrijven als ‘ze’;  àls hij al iets zei want kenmerkend voor zijn stoornis scheen zijn zwijgzaamheid. Voelde hij zich bedreigd bij loslippigheid? Ze kon er slechts naar gissen.
Op hem in pratend probeerde ze antwoorden te krijgen, haalde herinneringen op: weet je nog dat we graag zwommen? Als eerste de Maas over? Die grote motor? Dat liedje…. ze viel stil.
Hij keek haar aan met lege ogen. Hij was er niet.
Op haar vraag naar het waarom werd hij –eventjes- spraakzaam.
‘Ik wou niet dood, ik wou ze vóór zijn.’ Getroffen door zijn angst die onbenoembaar groot moest zijn pakte ze zijn hand. Schielijk trok hij hem terug.
‘Wie zijn die ‘ze’?
Hij haalde zijn schouders op en zei niets meer.
En bleef zwijgen tot hij bij een volgende poging de dood vond die hij niet wilde maar als enige veilige plek zag.

Waar gebeurde het, vroeg ze zich af.
Wanneer ging het fout?
Was hij als kind al zo, hadden ze het gemist?
En tenslotte
hoe ontzettend bang moet iemand zijn dat hij een nietgewilde dood in vlucht?
De dood als toevluchtsoord?
=

Bijna een griezelverhaal

Het zachte zuchtgeluid weerklonk nu achter haar.
Raspend bij vlagen, ingehouden daartussenin.
Op een avond wachtte het haar op toen ze naar boven ging.
Akelig, beklemmend, benauwend.
Dan naast haar op het hoofdkussen. Ze kromp bij het geluid..
Ze analyseerde de zucht, vluchtig, in een poging zich niet te laten meeslepen in overspannen angsten. Wie ademde op deze manier?
Niet de echtgenoot, hij was er niet meer.
Die viezelijke ouwe oom? Maar hij was dood en kreeg een kruis na.
Ze schrok op door een diepe hijg, de ongeduldige zucht van een wachtende.
Geschrokken keek ze naar de keuken vanwaar het geluid kwam.
Ze rende, niemand te zien. Of toch?
Bang zette ze zich weer in haar stoel, steels om zich heen kijkend. Kwam iemand haar halen? Waarom?
Ze huilde hardop…..

Ooit blogde ik dat ik graag een griezelverhaal wilde schrijven maar het niet durfde. Bang voor mijn eigen creaties.
Herhaaldelijk begon ik er aan, even vaak moest ik afhaken. Ook nu.
Waarom begin ik dan telkens?
Griezelverhalen zijn fascinerend.
Jammer dat ze zo eng zijn.

Mocht iemand hier een vervolg op weten, dan ben ik heel nieuwsgierig en plaats het.