De zee en de plant

  Lola  schreef over een tripje naar zee. Goed idee, dat leek mij ook wel wat maar het zat er niet in.
Toen nam ik een stoel en ging voor deze impressie zitten en keek, net zolang tot ik weg droomde en dacht het geruis te horen.
Het was levensecht, zelfs zag ik de golven woest worden en schuimkoppen opkomen, ze sloegen neer op het strand, meeuwen krijsten, het water spatte van het doek en ik schoof naar achter voor de vloed.
Het zweet brak me uit, het was niet de bedoeling dat ik zou verdrinken.
Om tot de werkelijkheid terug te keren zette ik de stoel andersom. Misschien kalmeerde het.
Ik zag de kerstplant, de enig overgebleven versiering.
Daar had ik geen verbeelding voor nodig, die leeft echt al hoorde ik hem niet groeien.  Voor zolang het duurt, meestal hebben die dingen er gauw genoeg van maar nu liet hij zich nog bewonderen.
Zou een scheutje groeiwater helpen? Ik gaf het hem.
Een zee-beleving en plantenbezoek, een drukke  middag.
==

Goedkope trip. Herhaald.


Kom, dacht ik, laten we een tripje maken.
Geld geteld, hm, we haalden hoogstens het eind van de straat.
– Dat is niks, vond echtgenoot, zullen we een andere trip doen?
Wederom geld geteld; ach gut, twee droompjes in kas.
In arren moede namen we een potje champignons, verdroogden, verkruimelden en versmeulden ze in een steelpannetje waarna we er met open mond en neus boven gingen hangen. Want geconserveerde paddenstoelen,  daarvan weet je nooit precies hoe ze te consumeren.
Het ging goed, we geraakten in bijzondere sferen.
– Hmmm, die zalige warmte…
– Ik zie de zon,  ahhh, de bjoeti…
We tripten er op los.
Helaas, zoon bracht een wrede verstoring.
-Hé, waarom verbranden  jullie in hemelsnaam de keuken??