Moelfiat.
Een van de vreemdste woorden die ik leerde in deze Brabantse omgeving en nergens op kan terugvoeren, taalkundig.
Iemand noemde me zo toen ik nog niet wist wat het betekende.
Men bedoelt een praatjesmaakster, iemand met een grote mond… ik schaamde dood achteraf, wist nog niet dat jonge dorpsmeisjes niet veel mochten zeggen omdat ik niet goed luisterde naar mijn ouders.
Het woord is me bijgebleven omdat ik er van leerde. Ik moest wel.
Het is het beste om in een nieuwe omgeving meteen het plaatselijke dialect te leren en begrijpen.
Grappige misverstanden over en weer, nieuwsgierigheid naar elkaars taal, niet altijd vriendelijk maar zoiets wordt sneller opgelost wanneer je de taal verstaat.
Er kunnen mooie gesprekken ontstaan.
–
Neemt niet weg dat ik op vakanties in eigen land liever gewoon Nederlands hoorde, of iets wat er op lijkt, dan versta je elkaar tenminste. Het is lastig een antwoord te vertalen wanneer je de weg vraagt en een Gronings antwoord krijgt. Of Zeeuws-Vlaams. Drents. Limburgs. West-Fries. Utrechts. Enzovoorts.
Daar heb ik geen gevoel voor, geen oor. Makkelijk talen leren is niet hetzelfde als makkelijk geknauw verstaan. Sorry, zo klinkt het voor mij. Andersom ook, mijn Zaanse gezang vonden anderen even moeilijk als ik hun gemompel.
–
Dialecten zijn voor veel mensen iets kostbaars.
Waarom eigenlijk?
Nostalgie? Eraan gewend zijn? Wat mooi was moet zo blijven? Wat is de waarde ervan? Talen leren gaat toch ook heel goed met de officiële landstaal als basis?
Een hang naar vroeger?
Dat heb ik zelf nooit kunnen ontdekken behalve in ‘weet je nog toen we …’
En dan denk ik weer aan de moelfiat die ik was.
Of nog ben.
==