Mokum:
lett.: ‘plaats A’, makom, verwees naar de plaats Amsterdam. Rotterdam werd eerst Mokum Resh (plaats R) genoemd door de Joden. Maar Mokum is dus bekend geworden als aanduiding voor (een deel van) Amsterdam
Het is een van de Jiddische woorden die in dit artikel staan,
even scrollen en je komt ze allemaal tegen.
Daarna nog wat Bargoens en andere woorden.
De meeste ervan zijn bekend maar worden niet vaak (meer) gebruikt, misschien is het in een paar wijken van Amsterdam anders.
We vonden het als kinderen interessant om woorden als deze te kennen, al waren het er maar een paar. De betekenis was ons niet altijd duidelijk maar sjoege, mazzel en smeris waren bekend genoeg en klonken stoer.
Het e-magazine HISTORIEK (gratis) biedt veel lezenswaardige artikelen, dit is er een van.
==
Categorie: taal
Ambtelijke taal

De meesten mensen weten wel hoe stijf en langdradig ambtelijke taal is.
Voor officiële post uit Duitsland neem ik zelfs een stoel en extra tijd.
Ik begrijp wel dat ze bepaalde dingen verplicht zijn aan te bieden, zoals
het bedrag (uiteraard), telefoonnummers+websites voor informatie, mogelijkheden voor bezwaarschriften waarvoor adressen+website staan aangegeven… enzovoorts.
Ook dat er standaard de vaste waarschuwingen volgen betr. het ‘niet tijdig doorgeven van veranderingen in Uw situatie’ waarop de maatregelen worden genoemd.
In totaal ZES papieren = 12 pagina’s
Het zal nodig zijn maar lijkt zo overdreven voor vijfennegentig eurocent.
==
Dialect, je blijft leren
‘Natuurstenen voor de vijver,’ legde ik de verkoper uit..
‘O, je bedoelt moskeien.’
‘Dat hoeft niet,’ zei ik, ‘mos groeit er vanzelf op.’
We snapten elkaar niet tot echtgenoot uitgelachen was en verduidelijkte: Maaskeien.
–
Bij de kapstok lag een vergeten pet.
– O, dies van mien.
– Neeje, ik had er geen op.
Van wie is hij dan?
– Van mien, zei ik toch…
Het duurde even voor ik Mien en mien(mij) uit elkaar had.
–
‘Luste koikes?’ (kaantjes)
Hedde de sleuje gezien?’ (sloten)
Nu woon ik al heel wat jaren in Oost-Brabant en kom nog steeds af en toe een onbekend woord tegen. Vooral achteraf wonenden en ouderen komen met uitdrukkingen die ik met de beste wil niet kan thuisbrengen, alleen als ze passen in het gesprek daagt het me.
Bovendien verschillen dialecten -zoals overal- per dorp.
Andersom is het hetzelfde, hoorde ik van een Brabantse schoonzus die in Zeeuw-Vlaanderen woont (dat is pas een echt moeilijk taaltje).
Het heeft één voordeel: je kunt nog eens lachen.
==
Over dialecten
Men bedoelt een praatjesmaakster, iemand met een grote mond… ik schaamde dood achteraf, wist nog niet dat jonge dorpsmeisjes niet veel mochten zeggen omdat ik niet goed luisterde naar mijn ouders.

–
Nostalgie? Eraan gewend zijn? Wat mooi was moet zo blijven? Wat is de waarde ervan? Talen leren gaat toch ook heel goed met de officiële landstaal als basis?
Een hang naar vroeger?
==
Lange woorden

Vermakelijk was een serieuze broer die prompt protesteerde: ‘er bestaat geen tafelpotenzaagmachineassistente. In de werkplaats van N hebben ze dat ook niet….’
Echt een spel dat je moet doen met iemand die het te ernstig neemt.
=
Dialectfreaks
Ze stond op haar eigen woordgebruik.
– Luiers was flauwekul voor ‘doeken’.
In eigen kring hadden we ook zo iemand, die sprak plat Zaans alsof hij er een hoofdprijs mee had gewonnen.
Hij promootte zijn taal en gebruikte woorden die al lang verjaard waren (stienen en bienen, peerd en gait), een keer nam hij de telefoon op met: ‘Ja met main’, ik viel stil van verbazing.
–

Ik verwacht dat mensen, naast hun dialect, ook de nationale taal spreken. Maar ik moet toegeven dat dat lastig wordt wanneer je elke dag alleen je huistaal hoort en vroeger was dat vaak het geval.
===
Doodloof
Dat ben ik.
Of het origineel Zaans is weet ik niet. Mijn vader kwam uit de omgeving van De Rijp en bracht andere woorden mee, zodoende weet ik het verschil niet altijd. Wanneer zijn familie op bezoek kwam luisterde ik met extra aandacht. Ze spraken anders, soms leek het op Purmerends, dan weer ’n beetje op West-Fries. Er was nog familie uit Amsterdam, Overijssel, spannend.
– In de brugklas hoorde je ook verschillen. Ondanks de verplicht ‘nette’ uitspraak herkende je de kinderen uit ’t Kalf, Purmerend en meer van die kant en hoewel ik bleef zitten had ik toch maar mooi een boel talen geleerd.
–
In Brabant was het eender, ik kwam terecht op een streek-mulo met meisje uit Cuijk en het superplatsprekende achterland, maar ook uit Mook, Middelaar, beide Limburgse plaatsen. Daar we aan de Maas en vlakbij toeristisch Mook en Groesbeek woonden leerden we automatisch (veel) Duits, Nijmeegs, schippers- en andere talen.
–
En weet je wat? Naast het mulo-diploma had ik er niets aan.
In niet één baantje kon ik geuren met mijn talenkennis. Ook de kinderen kon ik niet helpen bij hun huiswerk, ze hadden niets aan plat-Holands, -Brabant, -Limburgs, grensDuits of fabeltjesFrans.
Het verdroot me zeer.
Nog steeds maar kepper mee lere leve.
=
Duidelijke taal
Vaktermen. Een van de broers gebruikte ze vaak, dat vond hij handig omdat 1 woord een hele zin kon vervangen.
In de uitleg over zijn technische hobbies kwam nauwelijks iets begrijpelijks voor.
Dan had hij het over de cardan-as, het blok, kuip, booster, onderbouw, locdecoder waarbij je zelf maar moest uitvinden welke van zijn liefhebberijen hij bedoelde.
Dat waren dan nog vaktermen, het was hem vergeven.
Iemand anders in het groepje mocht zich graag ontwikkeld voordoen, dat wij er lacherig over deden kon hem niets schelen. In een gesprek riep hij eens, bloedserieus:
Het legitieme bewijs dat de Europese vorstenhuizen rechtens hun koninklijk titels voeren is dubieus.
Aha, en waarom dan?
Geduldig legde hij het uit Omdat ze met jan en alleman het nest in doken, ze wisten amper welk kind van welke vader was.
We snapten het.
Ook hem vergaven we.
==
DiKtionnaire
Met informatielectuur moet je leren omgaan.
Bladerend in de oude WP-atlas bleef ik als kind herhaaldelijk steken bij plaatjes en onderschriften. Achtergrondkennis deed ik niet op.
Toen ik een paar jaar later in woordenboeken neusde, las ik opnieuw gefascineerd als in een spannende roman. Springend van vreemd woord naar vreemd woord.
Dat was nog eens fijn leeswerk, dacht ik, nu word ik wijs en ga verhalen schrijven. Sprookjes over brijbaardige draken en monsterlijke quagga’s, ik zag ze al voor me.
Er kwam niets van terecht behalve in mijn hoofd en dat viel niet te lezen.
Enfin.
Uiteindelijk wende ik aan de gespletenheid van taal, algemene woordkennis enerzijds en het schrijven van opstellen anderzijds. Het zijn heel verschillenden dingen . Ze vullen elkaar hoogstens aan.
Je hebt weinig aan vreemde woorden alleen, taalvaardigheid is minstens zo belangrijk.
–
Nog later kreeg ik een nieuwe Van Dale, veertiende editie. Drie dikke boekdelen, maar liefst 4138 pagina’s plus een paar extra hoofdstukken die op een middelbare school niet zouden misstaan als geschiedenis- en literatuurlessen.
Ze zijn lastig te hanteren, passen niet op het bureau of op de bijzettafel, maar ik blader er af en toe in en vind nog steeds mooie woorden en uitdrukkingen. Google is voor de oplossingen, dan heb ik alsnog wat geleerd.
Quid hoc sibi vult?
==
Over taal.
Moe was tamelijk fel op net taalgebruik.
Dit was niets bijzonders, dat waren de meeste mensen.
Het gros van de klasgenoten werd op gelijke manier opgevoed, vloeken of schunnige taal hoorden we zelden.
Toen kwamen we in Oost-Brabant te wonen.
De taal was anders. Makkelijker. Niet minder fatsoenlijk, wel vriendelijker.
Het kostte Moe moeite er aan te wennen maar ze deed haar best.
‘Nondeju’ accepteerde ze zonder commentaar, zij het met tegenzin.
Ik genoot ervan.
Niet omdat ik graag vloekte, het was het gemak waarmee de mensen omgingen met hun taal zonder zich niet-netjes te voelen, het kwam niet eens bij ze op.
Zoiets als vrijer zijn vergeleken bij de Hollandse beknotting.
Het zal een van de verschillen zijn geweest tussen Holland en Brabant.
Taal verwoordde die verschillen.
Of ze nog steeds bestaan weet ik niet zeker, ik vermoed van wel.
==