Serie. Al die mensen..

..die zo extreem waren in eigenschappen of uiterlijk kregen een uitgebreide email.
De oproep van een man die zo idealistisch was dat hij oprecht geloofde aan geluk voor iedereen.
Hij zocht al jaren naar een paradijs op aarde en zanikte op het gemeentehuis  aldoor over geld voor de armen, vrijheid voor gekken, iedereen een eigen villa. Men luisterde nooit.
Het zien van de figuren uit deze serie bracht hem op een lumineus idee.
Kom met mij samenwonen, mailde hij de lange, de jaloerse, horkerige en alle andere bijzondere types.
Ik ga een stuk grond kopen en bouw een huis met ruimten naar ieders wens. We doen ons geld bij elkaar en gaan ons eigen leven leiden zonder dat we iemand storen en waar plaats genoeg is.
Iedereen die niet past in het geijkte model kan zich bij ons voegen. Zo kweken we een nieuwe gemiddelde mens met een ruime blik.
Er kwamen veel reacties.
– Ik wil een spiegelkamer.
– Waar? Wanneer? Wat kost het?
– Is er plaats voor mijn dubbelstoel?
– Het staat toch wel op een goede stand?
– Met wie moet ik wat kweken?
De man liet zich niet ontmoedigen, hij zocht en vond een geschikt pand. Richtte het in en stelde het open voor de nieuwe bewoners.
Die kwamen en settelden zich.  Kleinzieligen, grootorigen, vreetzakken, tonronden.
Maar er veranderde niets. Ze bleven zeurderig, breed, nieuwsgierig en hooghartig  en in plaats van de dorpelingen vielen ze elkáár lastig.
Ze vonden hun afwijking normaal en wilden dat zo houden, over voortplanting werd niet gesproken, integendeel, ze noemden de man een idioot. De een na de ander vertrok weer naar de oude stek.
De idealist snapte er niets van.
‘Hoe kan dat nou?’ verbaasde hij zich, teleurgesteld.
‘Er bestaan geen gemiddelde mensen, wist je dat nog niet?’ gromde de burgemeester.
‘Behalve bij de notabelen,’ snibde de hatelijke vrouw.
En daar is wat voor te zeggen.

Serie. Een lange man.

Er was eens een man, zo buitensporig lang dat hij meestal met zijn hoofd in de wolken liep.
Bij alle uitzend-, modellen- en theaterbureaus stond hij ingeschreven voor afwijkende opdrachten en eenmaal deed hij een bijzonder dankbaar karweitje,  hij had de kat van de pastoor uit een populier geplukt waarmee de priester zo blij was dat hij driemaal een collecte  voor de man hield.
Regelmatig speelde hij bijrollen als reus of supermarsman, repareerde klokkentorens, snoeide alle bomen in de omgeving, fungeerde als loopplank toen de brug doormidden brak, je kon het zo gek niet bedenken  of hij had het meegemaakt. Hij verdiende goed, woonde prettig in zijn vijfblokswoning waar hij een slaapkamer had over de volle lengte, at graag kousenband in plaats van sperciebonen, zette een ploeg kleermakers aan het werk als hij een nieuw pak nodig had.
Kortom hij was tevreden.
Er was nog één ding.
Een steeds weerkerende droom waar hij inviel voor het Vrijheidsbeeld dat een lamme arm had opgelopen door de zware toorts. Fier stond hij op de sokkel en keek met welbehagen neer op de New Yorkers. Hij voelde zich groots.
Ahhhh, zuchtend  van genoegen werd hij wakker. Hij hoopte vurig dat dromen niet altijd bedrog waren.
Zo ging hij lang en bijna gelukkig door het leven.

Serie. Een brede vrouw.

Er was eens een vrouw zo ontzettend breed dat ze alleen zijdelings door de deur kon.
Ging ze voor een raam staan dan was het binnen meteen donker.
In smalle steegjes waagde ze zich niet, ook daar moest ze met een krabbengang vooruit.
Ze kon de krant opengeslagen op haar schoot leggen en had nog ruimte over.
Daar ze van gemiddelde lengte was en helemaal niet dik had ze een wonderlijk figuur,  bijna net zo breed als ze lang was.
Ze leek tweedimensionaal. Een levend schilderij, had ze een lusje in haar nek zou ze aan de muur van een groot vertrek passen zolang ze zich niet bewoog..
In auto’s was het lastig haar te vervoeren, de meeste typen waren te smal, reden waarom ze zich liever voortbewoog op een tandem in de breedte met twee zadels aaneen gebreid.
Ook haar woning was ingericht op haar postuur. Deuren, bed, bad, toilet, het was bijna een reuzenhuis uit het sprookjesbos.
De televisie was haar het liefst, daartoe had ze een vierpersoonsbank tot haar beschikking en een met kooltjes gevulde dekenkist als voetenwarmer.
Zo keek ze zich door het leven, zittend voor een 3XLbreedbeeldtoestel.

Serie. Een hebzuchtige vrouw.

Er was eens een vrouw zo vreselijk hebzuchtig dat ze de maan zou grijpen als ze er bij kon.
Alles wat ze mooi vond wilde ze hebben, niet was er iets nieuws in de mode of ze rende al naar de winkel. Haar vriendinnen vonden het vervelend. Nooit konden ze geuren met een exlusief kledingstuk,  de vrouw ging onmiddellijk naar de ontwerper en bestelde hetzelfde.
Dit strekte zich uit tot meubilair, huisraad, vervoermiddelen, eigenlijk tot alles.
Haar huis was zo vol dat ze haar echtgenoot de deur uit deed wegens plaatsgebrek,  hij moest wijken voor de nieuwste hometrainer.
Het huis werd te klein en de garage ook, alle vertrekken waren gevuld van vloer tot plafond.
Uiteindelijk wilde ze een grotere woning hebben.
Helaas, ze had  geen geld meer.
Haar baan betaalde niet genoeg, leningen stapelden zich op. Banken en winkeliers maanden tot betaling. Zelfs webwinkels hadden genoeg van haar en deleten al haar bestellingen.
Kniezend zat ze in haar te kleine huis, ingeklemd tussen tafels, stoelen, radio’s, fietsen, kledingrekken en eindeloos veel meer. Ze staarde naar haar overvolle tuintje waarin veel meer bloemen en planten stonden dan er plaats was.
Ze bedacht dat ze in ieder geval heel veel schulden had.
Zo graaide ze door het leven.

Serie. Een spraakzame vrouw.

Er was eens een vrouw die zo veel praatte dat ze af en toe met oorkleppen liep omdat haar oren tuitten van haar eigen geklep.
De omgeving vond haar een lief mens, als ze maar niet zo eindeloos ratelde.
Ze was niet te stoppen. Hoe men ook vroeg, smeekte, verordonneerde, huilde desnoods, ze kletste door.
‘Wees stil, vrouw,’ kon men regelmatig horen in de stad, meestal gepaard gaande met het beeld van een knielende die gevouwen handen naar haar ophief waarbij tranen van oorpijn over hun wangen liepen.
Het was werkelijk te gek.
Direct na het ontbijt kwam ze bij de buren binnnenlopen, al pratende. ‘Goedemorgen, uitgeslapen? Ik ook. Er is weer een hoop gebeurd. Veertien inbraken en de weerberichten zijn prima. De minister komt op bezoek voor de geluidsmeting, ik zorg dat ik erbij ben. Ergens las ik dat een kat zeven jonkies heeft, tistochwat met die katers en wat vinden jullie van het energieprobleem, idioot toch zolang het water nog stijgt laat ze zich daar eerst maar om bekommeren, ik heb de roeiboot al klaar zorgen jullie daar ook voor? En…’ Hier moest ze ademhalen en kon de buurvrouw haar naar buiten duwen en de deur met een ‘Besjoer’ op slot draaien.
Een passerend fietser had pech, hij werd meteen aangeroepen. ‘U bent al vroeg op pad, zeker het bed uitgerold? Houdt U van fietsen? Mooie bezigheid ja, je komt overal op eigen kracht, geweldig om op deze manier van de natuur te genieten, deed mijn man zaliger ook maar ja, op het kerkhof valt niet veel te genieten en trouwens, hij ziet het toch niet meer, zijn ogen waren al niet zo best en nu….’
Ook de fietser maakt van de adempauze gebruik en spoot weg. Na de zoveelste wegloper zocht ze meestal een praatpaal al had ze er niets aan want ze waren stuk voor stuk ontmanteld vanwege doorlopende storingen aan de elektronica. Ze kletste gewoon door.
Zo praatte zij zich door het leven.

Serie. Een hooghartige man.

Er was eens een man, zo vreselijk vol eigendunk dat men haast zou geloven in een goddelijke afkomst.

Hij bewoog zich uitgesproken koninklijk en liep rond met een rug als een vlaggenmast. Bukken deed hij uit principe niet, in voorkomend geval neeg hij slechts lichtjes zijn hoofd.
Men diende naar hem op te kijken.
Groenteman, melkboer, schoenverkoper, alle winkeliers wisten hoe te handelen, vakantiewerkers leerden snel:
-Morgen. Wat zal het zijn?-  Een ontstemde blik was hun deel.
-Goedemorgen, waarmee kan ik U helpen?-  De blik werd iets milder.
-Een goede morgen meneer. Kan ik U van dienst zijn?-  Dit was de juiste vraag, minzaam gaf de man zijn bestelling op. ‘Een paar van je beste druiven goede man,’ zo neerbuigend als de pest.
Toen een nieuwe buurman hem uitbundig begroette met ‘Dag buur, lekker zonnetje, vind U niet?’ bleef de hooghartige staan, oprecht verbaasd over deze treurige amicaliteit.
‘Wat ik vind gaat U niet aan,’ beet hij de arme nieuweling toe.
Zijn baan zegde hij lang geleden  op, hij weigerde zich af te geven met het plebs van de werkvloer.
Vervolgens liet hij een bijstandsuitkering maandelijks overschrijven naar de bank, een ordinaire instelling waar het mindere volk zoet gehouden werd werd door met zijn geld te spelen.
Zo schamperde hij door het leven

Serie. Een ijdele man.

Er was eens een man, zo vreselijk ijdel dat hij zich nooit eens losjes kon gedragen.
Doorlopend was hij bezig met zijn uiterlijk als een ware narcissus.
Zaten zijn veters goed? Hing dat krulletje niet te wild? Paste de sokken wel bij zijn onderbroek want echt, zo erg was het met hem.
Hij was een gevaar op de weg en voor zichzelf want hij lette nog meer op zijn verschijning dan anderen op hun berichten.
Dagelijks bezocht hij minstens twee modezaken om nieuwe kleren te passen en te showen voor de spiegels.  ‘Vindt U ook niet,’ vroeg hij aan verkopers, ‘dat dit me goed staat of zou een zijden shirtje geschikter zijn? Kijkt U even of er nog kasjmier in mijn maat is…’
Winkeliers en personeel lieten hem zijn gang gaan, bekend als ze waren met zijn eigenaardigheid.
Een keer was een onervaren verkoopster, geïrriteerd door zijn gekeutel, uit haar slof geschoten: ‘Rot toch op draaikont, je lijkt wel een aap.’
Geschokt had hij de winkel verlaten maar bij de volgende etalage bekeek hij zijn spiegelbeeld met een tevreden gevoel: dan toch een knappe aap.
Zijn huis was opgebouwd uit spiegels, boven aanrecht en fornuis, op alle deuren aan beide zijden, plafonds waren een blinkende lust voor zijn oog en boven aan de trap kwam hij zichzelf tegen op de overloop. Dan groette hij waardig.
Op zomerse dagen zat hij aan oevers van plassen met helder water en viel bijna in zwijm bij zijn waterbeeld. Hij zuchtte ‘wat ben ik toch mooi.’
Zo droomde hij door het leven.

 

Serie. Een horkerig mens.

Er was eens een vrouw, zo vreselijk hatelijk  dat ze zich af en toe sneed aan haar eigen scherpe tong.
Mensen ontliepen haar zoveel mogelijk, bevreesd als ze waren voor de vileine opmerkingen die ze maakte.
De humor waarmee ze kritiek lardeerde maakte de woorden slechts kwaadaardiger.

‘Pas maar op,’ zei ze tegen het buurmeisje dat verlegen haar eerste lippenstift probeerde, ‘jongens worden bang van je oorlogskleuren’ en tevreden liep ze door toen het gezichtje betrok.
‘Ga zo door,’ riep ze uit toen de wijkagent een snorretje liet staan, ‘nu krijgen we misschien ontzag voor je.’
Tegen de eigenaar van een buurtsuper was ze ronduit grof. ‘Wat lief dat U nog steeds die oude koeken bewaart. Voor de oudjes?’
Ook de groenteboer moest het ontgelden. ‘Ik zie dat de sla een zonnebad heeft genomen.’
De electronicamanager liet ze trillend achter met ‘Fijn dat het personeel niets weet uit te leggen, blijft er voor ons wat te gokken over.’
De slager zat haar eens achterna met zijn hakmes toen ze zei ‘Romantisch, die rubberlappen, doen me denken aan mijn eerste lekke band.’
Het zat in haar.
Zelfs bij een bezoek aan de nieuwe buurman die aandoenlijk zijn gastvrije best deed met zijn nieuwe senseo kon ze het niet laten. ‘Nostalgisch zeg, die ouderwetse vingerhoedjes. Met nescafé smaakten ze ook al niet.’

En zo hufterde ze door het leven.