Bijna nacht

nachtbirds-4395443__340
Kwart over elf en nog steeds geen donkere lucht. Niet zozeer door zomertijd,  lichte nachten zijn  typerend voor de langste dagen.
Ik houd er wel van. Waar een zus klaagde van ‘het wil maar niet donker worden’ mogen van mij alle nachten  zo blijven.
In die bleke stilte is elk landschap spannend, zijn alle smalle straatjes en stegen enger dan in het echte donker. De tuin ziet er wonderlijk uit met vreemde planten, een schielijke kat verdwijnt, flauw geritsel klinkt op. Aan de straatkant is het stil, de kat kruipt nu onder een auto.
Als ik niet zo’n bangerd was zou ik mijn matras buiten neerleggen en luisteren en rondkijken, wie weet wat ik dan zag. In slaap vallen tussen de bloemen, een kinderwens bijna.
katschaduw 009 - kopie
Maar dan zou een beest met vleeshonger mij ontdekken en besluipen terwijl ik daar lig te dromen. In gedachte zie ik mezelf oprichten met nog anderhalf been en hem wegschieten met een voet waarvan de tenen uit zijn bek hangen.
Rillend stap ik het bed in.
Echt, prachtig, die lichte nachten.
Dat ze nog lang mogen blijven om ervan te genieten.
Slapen doe ik binnen.
==

Nacht (herzien)

Bangelijk luister ik naar de wind,  in stormen als deze kan van alles gebeuren. Niet hier, mompel ik mezelf gerust, die ritsel is een loshangende tak, het schijnsel een manestraal en…..
Oh ja?
Verstijfd staar ik in onbekende ogen.
‘Had je niet gedacht hè?
‘Ga weg,’ piep ik.
Zijn adem blaast vreemde geuren en beroert  mijn arm. Panisch stomp ik in het wilde weg, en weer.
Hij verdwijnt, ik blijf achter, bevend.

Het tocht, stond het raam
open?
Bibberig sta ik op en sluit het, veeg wat zand weg… zand?
Dan val ik flauw.
=

Nacht

De nacht valt bijna
nog een paar minuten
dan ligt hij om me heen.
Kan ik  er onderuit?
Waarom zou ik.
Ik neem een enkeltje naar bed
er is niets fijner
dan juist daar de nacht te ondergaan.
Hé, daar komt hij aan,
hallooo!

Nou,
welterusten dan maar.
=

Nachtelijk intermezzo

Het was al laat toen we gewekt werden door  Fee.
-Hè? vroeg ik al ogenwrijvend, bestaat U dan?
-Wel, je ziet het,  antwoordde ze. -Kom op, we gaan een tripje maken.
Daar waren we voor in, na de zomerhitte was een luchtig nachtje nooit weg.
-Waar gaan we naar toe?
-Naar een antispokenparty, zei ze. Daar kan je alles kwijtraken wat je bang en bezorgd maakt.
Dat wilden we wel.
We stapten in haar koets. Ze bracht ons naar een plek waar een enorme kachel in het midden stond. Roodgloeiend.
Er liepen mensen heen en weer, ontspannen rondkijkend.
-Zie je, hier is niemand bang, iedereen heeft zijn spoken en problemen in de kachel gegooid.

Ahhh, zomaar je angsten in het vuur donderen. We deden ons best.
De ene narigheid na de andere verdween in de vlammen.
Huwelijkscrises, economische en financiële, de hongerige wereld,  kinderruzies, familietrammelant, webloggriezelstories, tot we helemaal leeg waren. Ze brandden met hoge vlammen.
Wat voelde dàt goed, we werden er helemaal licht van.
Daarna gingen we de bevrijding vieren met een stevige soep.
Een koud buffet wachtte. Limonadeglazen werden begeleid door drankorgeltjes zodat we dansten als jonge godjes.
Het was fantastisch; we merkten niet eens dat de koets ons terugbracht.
Pas toen Fee het dekbed over onze schouders vlijde herkenden we de slaapkamer.
We schudden haar hand.
-Dank je wel, Fee, het was geweldig.  Tot een volgende keer?
-Komt in orde. Doei!

Het was een nacht, die je normaal alleen in fillums ziet maar dan anders..
==

Het was een warme nacht

Naar bed gaan is niets bijzonders, beetje rommelen op badkamer, prutsen met hor en raam, frunniken in boek en schrijfblok.
Zoals gewoonlijk.
Dan hoor ik gepraat,  een zacht gebabbel op de achtergrond.
Wat nou? Hoor ik buren of wandelaars? Tot in de slaapkamer? Nee toch?
Ik kijk naar de radio naast bed en controleer. Hij staat uit. Misschien de uitknop kapot? Ik trek de stekker eruit.
Het gebabbel gaat door.
Verwezen kijk ik rond. In geesten en sprookjes geloof ik niet, tinnitus is het niet (dat klinkt heel anders), logé’s zijn er niet, inbrekers zullen zo stom niet zijn.
Verborgen ruimtes in de muur?
Bangig check ik de andere kamers en vliering. Niemand. Naar beneden durf ik niet meer.
Tablet staat uit.
Telefoons ook.
Voorzichtig, zwetend van nog meer angst, je weet nooit wat of wie je opmerkt,  glijdt ik geruisloos onder het laken.
Kijk op en…
…zie de televisie aanstaan. Was me niet opgevallen.
Pfffff.
Heb ik waarschijnlijk zelf aangezet met het boekengefrunnik, de ab ligt tussen potlood en papier.
Ik dweil mijn gezicht droog. Nu kan ik rustig slapen.
O ja?
Wie zegt dat ik het zelf deed? Ik kijk immers nooit als ik in bed lig? En nu zou ik plotseling het toestel aanzetten? Ongeloofwaardig, absoluut.
Nogmaals met de spiegel onder bed loeren. en…

De rest kunt U zich zelf wel voorstellen, het gedraai in zweterige lakens.  Opschrikken, licht aan, licht uit.
Maar ik heb de ochtend gehaald. Levend en wel.

Wakker liggen

 


De nacht is begonnen. Ik hoorde hem aankomen in het stikkedonker.
Hij controleert de Kleine Beer, knikt naar de maan en telt de sterren.
Hij zegt niets. Zwijgen is een van zijn eigenschappen, rust zijn beroemdste kenmerk.
Ik wacht tot hij vertrekt.
‘Goeiemorgen’, zeg ik dan, opgelucht.

Nachtelijke overdenkingen


Het schoner volk dat almaar later op de avond verschijnt, wat zouden dat voor mensen zijn. Worden er dromen mee bedoeld, of juist duister gespuis?

Zwerfkatten misschien,  insluipers, weggelopen familieleden, desperate dwalers.
Of engelen, stel je voor dat ze bestaan en je de trap op dragen, op bed nedervlijen en in slaap wiegen, twee aan hoofd- en twee aan het voeteneind. Wat zou je zalig wegsluimeren.
De laatste gedachte neem ik straks mee naar bed, ik hoor de vleugelen al ruischen.

Het regent.