
Ik houd van ze.
Onze vroegere honden waren ook lief hoor. Maar ja, het waren, eh, nou ja, honden.
Lief, trouw, bezitterig, ze konden je zo afwachtend aankijken met die aandoenlijke ogen. Ze deden denken aan de echtgenoot die je ouders het liefst als schoonzoon zagen.
Wat zijn ouders als schoondochter voor ogen hadden weet ik niet maar zeer zeker geen kat.
Niet dat ik op een kat leek. Ik ging niet ’s nachts de hort op, eiste nooit de beste plek in de vensterbank. Vogels lustte ik niet.
Wel had ik graag op ze wíllen lijken. Niet alleen om hun onnavolgbare gratie, het is hun eigenzinnigheid die ik bewonder.
Katten gaan ver daarin. Ze verruilen van honk zonder zich voor de gevolgen te interesseren, gaan terug – of niet- als het ze uitkomt.
Je begrijpt: dat zou ik niet doen.
Maar die onafhankelijkheid, zich niets van iemand iets aantrekken.
En niet opzichtig uitdagend, gewoon hun gang gaan.
Het gebrek aan plichtsgevoel, dat is des kats.
Het lijkt me bevrijdend.
==