Over de plaats in een gezin.

Eens, lang geleden, las ik dat middelste kinderen van een gezin ondergesneeuwd raakten door de belangstelling voor de oudste en jongste.
Het sprak me zeer aan.
Na mij was kwam nog een broertje,  een lief, een aanvallig ventje, opgewekt, pienter, vol humor, kortom, daar kon ik niet aan tippen.
De broer boven mij, twee jaar ouder,  hielp ook al niet mee, hij was sterker en kon veel beter zwemmen en harder schaatsen en als hij een lekke band had pakte hij ongevraagd mijn fiets.
Je begrijpt:  het artikel was me op het lijf geschreven
Eerlijk gezegd waren we met negen kinderen waarvan ik het achtste was maar door de samenstelling lag het anders, vond ik.
Na de zesde kwamen de drie jongsten wat later: broer, ik, broertje. We hoorden nooit bij de groten zodat we een gezinnetje in een gezin vormden. Logische gedachte toch?
Enfin.
Het artikel sloot precies aan bij mijn dagelijkse problemen: grotere broer was de baas, kleine broertje de lieveling en ik bungelde er maar wat bij.
En nu dit, door een heuse deskundige bedacht. Eindelijk gerechtigheid.
Toen ik een zus het artikel liet lezen lachte ze me uit. De anderen ook en de bazige broer het hardst.
Mijn moeder gooide het in de kachel, mopperend dat ik van grote-mensen-spullen moest afblijven.
Weg erkenning en dat op mijn tiende. Gottegot.
Beide broers leven niet meer maar wat hebben we er hard om gelachen. Later. Toen ik niet meer jaloers hoefde te zijn.
==
Het kwam uit de Margriet waarin dr. Sis Heyster dit soort artikelen schreef. De naam kwam ik opnieuw tegen bij google.
==

Nog even over zussen en broers

Nog even over broers en zussen.
Grote gezinnen werden bewierookt door kerken, grote bedrijven en een paar politieke partijen maar in werkelijkheid was het niet altijd zo geweldig.
Afgezien van de feestdagen schuurden de onderlinge verhoudingen wel eens, dat duurde dan even voor de sfeer opklaarde. Begrijpelijk, al die verschillende persoonlijkheden in een (vaak) te kleine woning.
Desondanks hadden we het niet slecht, ik als jongste meisje zeker niet. Geen honger, redelijke rust, verse groenten en fruit, zwembaden dichtbij.
Toch droomde ik van een leven als enig kind, hoogstens met een of twee volwassen broers/zussen.
Het was prettig om over te fantaseren maar vooral de realiteit scheen me hemels toe.
Eigen bed in eigen kamer, eigen boeken en pennen, splinternieuwe fiets, extra-dik chocopasta op brood, zondags een groot ijsje ipv dat dubbeltjesgedoe, meer pa-en-moe, geen pesterig broertje.
Deze wens hield ik zorgvuldig geheim, ik durfde niet ondankbaar en egoïstisch te lijken.
Bovendien kon de zaak niet worden teruggedraaid, dat snapte zelfs een kind
Later begreep ik dat menig ouder hiervoor zou tekenen. Als het begrip gezinsregulatie  bespreekbaar was geweest. Geboortebeperking? Het woord alleen al -mocht iemand dat kennen-  deugde niet.

Maar ik had er al van genoten.
In een eigen sprookje, helemaal van mij alleen.
==

Man-vrouw-taakverdeling. ’50-’60

Grote zussen spraken over hun kindertijd.
Weet je nog dat we te lang kletsten in bed?
O jaaa, dat Moe ons uiteindelijk strafte met haar pantoffel. We hoorden haar de trap al op komen met ongelijke stap, één slof in haar hand en doken alvast onder de dekens. We  kermden bij voorbaat alsof we geslacht werden…..
Wij, jongsten, kenden dit niet. En pa? vroegen we, wat deed die dan?
Die liet het aan moe over. Zo ging dat toen.
Ik zou dat niet geaccepteerd hebben toen we zelf in de kleintjes zaten.

Toch was die taakverdeling in de jaren vijftig niet altijd zo vrouwonvriendelijk als het nu lijkt.
Door elkaar genomen hadden mannen en vrouwen redelijk vaste patronen waar beide partners vrede mee konden hebben.
Mijn vader hoefde geen huishoudelijke klusjes te doen en mijn moeder nooit iets in de tuin, schuur of wat dan ook buiten. Kinderen opvoeden was nogal eens een heikele kwestie (“zeg jij ook eens wat!”).
Het ging aardig goed bij de meeste mensen die ik kende. Ook waren man en vrouw niet te beroerd elkaar een handje te helpen in noodgevallen.
Men wist niet beter, veel mensen vonden het prima zo. Priesters en dominees hielpen daarbij.
Dit gold voor arbeiders en vergelijkbare standen, bij de gegoeden zagen we dienstmeisjes en tuinmannen werken. Wat die vrouwen zelf deden was ons een raadsel.
Ik dacht dat ze de hele dag in tijdschriften bladerden en naar de radio luisterden tot mijn moeder me uitlegde dat  de vrouw van de dokter haar man assisteerde bij het klaarmaken van medicijnen, net zoiets als de vrouw van de kruidenier in de winkel hielp.

Voor de vrouwen die meer in hun mars hadden was het minder mooi,  ook bescheiden eisen werden niet altijd ingewilligd. Terwijl in menig huishouden juist de vrouw het reilen en zeilen bestuurde,  financiën beheerde en uitgaven controleerde. Dat mocht ze wèl.

Mijn moeder las en leerde graag.
Scholen en cursussen waren te duur maar ze spaarde als een vrek om toch een talencursus te volgen.
En gelijk had ze.

L’histoire se répète

In ons geval in familiegedrag maar dat is net zo goed een onderdeel van de geschiedenis.

Ik zal het uitleggen.
Een aantal jaren geleden zaten we in de situatie die nu door de sandwichgeneratie geclaimd wordt.
Kerst, paas, kermis, verjaardagen en de telkens terugkerende vraag:
doen we de ene dag de ouders en daarna kinderen of andersom?
Het maakte de ouders niets uit. Eigenlijk bleven ze liever thuis (al zeiden ze dat niet) maar ze begrepen ons plichtsgevoel.
Inmiddels zitten de kinderen in die situatie.
Het gedoe van vroeger indachtig inviteerde ik ze zelf op eerste paasdag, dan ben ik de tweede dag vrij om met een vriendin te gaan stappen.
Tis toch wat. Ondanks verlichte tijden nog steeds vast te zitten aan gewoontes.
Maar we doen er niets aan.  Dat willen we niet.
Het is een luxeprobleem dat we graag behouden.

Gezinsperikelen. Toen.

Overvolle kasten.
Ken je dat? Een zakdoek pakken en meteen in dertig andere spullen grijpen?
Bij een vriendin zag ik het met haar naaikistje, voor velen een beruchte warboel. Wilde ze een naald pakken, kwam de complete inhoud mee.
Het rommellaatje in de keuken is nog steeds  bijna standaard en heeft de functie van moeders schort overgenomen. Wat daar niet in zat leek niet belangrijk.
Bij het openen van de kinderkasten riep ik uit ‘waar komt de troep vandaan’ en nog een keer als ik de gereedschappenbende in de schuur bekeek, domein van echtgenoot. Hij had meer voorraad dan menig ijzerhandel, maar dan ongesorteerd.

Het zal liggen aan gemakzucht: gooi maar ergens neer als het maar uit het zicht is. Zo komt het nagelschaartje in de broodtrommel terecht en verdwijnen vette  boterhambordjes onder de bank. Keurig opgeruimde huizen van collega-moeders  bekeek ik dan ook sceptisch. Ik wist.

Inmiddels ben ik een generatie verder. Wat ik nu nog opruim zijn zinloos bewaarde herinneringen waar de glans vanaf gaat. Je zwelgt niet blijvend in een kindertekening of dat eens zo-sexy-shirtje.
Geen rommel meer en dat plakkerige wijnglas achter de laptop?
Is van mezelf.