Een vrouwtje zat te kousenbreien
want zij groeide uit haar dijen
en ze wou niet van die wije
schorten, rokken, grote pijen
die niets toonden van haar blije
benen lijkend pronte preien.
–
Dus ze kocht wat knotten zije
garens, naalden, zette rijen
steken op om te vermeien
zich alvast op deze beie
warme benen, om te vleien
hare man die nooit wou vrijen.
–
Hij ging liever spelemeien
in de bossen en de heie
waar hij wilde aardebeien
plukt’ en in de mond liet glijen
van een nimf die zich liet spreien
op de zongewarmde keien.
—
©Bertie Bertjens
=======
(ik was het kwije)
gedicht
Bekend oudje
Bejaard gedicht van voor mijn tijd.
Nu ik het lees vind ik het nog steeds keigoed.
Het hondengevecht
Bereisde Roel zag op zijn tochten
Geweldig veel! Twee Bullebijters vochten,
Voor ’t wijnhuis, in een kleine Poolsche stad,
Terwijl hij juist aan ’t venster zat:
`Zulk vechten, Menschen! – Zij verslonden
Malkander letterlijk! Met iedren hap, ging oor
Of poot er áf – en glad als vet er dóór!
Ons scheiden kwam te laat! wij vonden
Het restjen: – op mijn eer,
De staarten, en niets meer.’
Uit: A.C.W. STARING
GEDICHTEN (1940)
Dichten met Marsman, het mag.
—
==
Geen gewicht
Bijna had ik een echt gedicht.
Zo een vol kunstige zinnen met bloeiende poezie, die waarvan men zegt dat ze naar meer smaken en een bundel zouden moeten vullen en lezers in vervoering brengen en smachtende liefhebbers doet verlangen naar levensgeluk. Ze declameren …
Realisme verscheen.
Voor de rijm ben ik gezwicht.
==