Aan de lijn van een helpdesk zweette ik duizend druppels. Na een paar pogingen gaf ik het op en zei later terug te bellen want ik verstond het niet. ‘Het’, ik hoorde niet of er een mannelijk of vrouwelijk wezen sprak.
Men riep nog wat, ik zei sorry en hing op.
Een halve dag later rekende ik op een nieuwe shift dus kans op een betere prater.
Ik had goed gegokt.
Iets anders ging het tijdens een van de laatste vakanties.
Een moeizaam gesprek, ditmaal met een echt mens.
Een vrouw zat bij ons en vertelde me honderd uit. Niet alleen razendsnel, ook nog in het Frans. In een duister dialect.
Madame, bracht ik uit toen ze een slokje nam, excusez-moi, vous parlez trop vite…
Ah, bon, zei ze en klopte me op de arm. Ik verstond iets van ‘comprend’.
Ze deed haar best.
Haalde diep adem en rebbelde enige minuten, opnieuw in sneltrenvaart. Stopte een paar seconden en ratelde verder. Weer een pauze om te zien of ik het begreep. Encore et encore en ga zo maar door.
Dit was haar manier van langzamer spreken. Ratel-stop-ratel-stop.
Ik knikte wat, verstond af en toe een woord, iemand naast mij vertaalde zodat ik ook ‘ah bon’ kon zeggen.
’s Avonds zaten we aan de Franse wijn, vanzelfsprekend.
Dat laatste letterlijk, de Franse woorden vloeiden soepel uit mijn mond.
Naturellement.
=