Het geraamte kijkt toe hoe Maat onhandig in diens graf kruipt, zwaait met de halve ellepijp en voor immer verdwijnt.
– Nou, tabee dan maar.
Een antwoord is niet nodig.
Besluiteloos staat hij stil, zal hij nog even kijken bij die hatelijke cactus om te zien of het echt familie van de oude Wies is? Herinneringen zweven door zijn schedeldak, vaag omrand maar onmiskenbaar een jonge vrouw met aangetaste neus, nonstop kwebbelend, mager. Wies ten voeten uit.
Hij leest opnieuw de geboorte- en overlijdensdatum. Vreemd. Het valt hem nu pas op dat er geen achternaam en doopnamen staan noch de gebruikelijke regel ‘echtgenote (of dochter) van…’ Ook RIP ontbreekt.
Wies K.
Hij leest weer het versje waaruit meer leedvermaak dan verdriet spreekt,
‘….veelteveel geblowd en nu is ze dood.’
Kan iemand overlijden aan joints? Ook dat is vreemd.
Is er, en nu siddert hij van onverwachtse opwinding, sprake van een misdaad?
Iemand wilde van haar af.
Ze had een dealer belazerd.
Gerookt in de kerk.
Hash verkocht aan de prinsessen.
Onthecht, reeds met één been in de eeuwigheid staand, raakt hij alsnog gespannen, emoties komen op.
En dat is het allervreemdst.
==
© Bertie Bertjens
dood
Kerkhofleven. 1

Hij wurmt zich omhoog en kruipt het gras op. Mopperend.
– Hebben de mollen mijn gang weer volgeknoeid, laat ze een andere weg nemen.
===
© Bertie Bertjens.
Jannes’ euthanasie.
Jannes luierde op zijn wolk en gaapte zo luid dat Petrus appte: kan het wat minder? We hebben een naam hoog te houden.
Jannes haalde de schouders op. Fatsoen was niet meer zijn pakkie an.
Hij draaide zich op zijn buik, de verveling was niet te harden.
Rondom zag hij overledenen jarenlang klem zitten in vastgeroeste verwachtingen van eeuwige jachtvelden, rijen maagden, vage nirwana’s, Elyseïsche velden en wat er ook maar beloofd was. Wat hadden ze verwacht? Actief doodzijn? De sukkels.
Hij krabde een kijkgat in zijn wolk voor de Blik Op Aarde.
Hm, interessante hemelvaarders waren wel aardig, spraakmakende reïncarnaties ook en de doorgewinterde prostituee in het lijfje van een biggetje was ronduit absurd.
Tot nu.
Jannes had er genoeg van, Petrus kon de pest krijgen met zijn fatsoen. Hier had hij niet om gevraagd.
Hij diende nogmaals een verzoek in: mag ik nu definitief dood?
Het mocht.
En hij ging.
==
Deze week
Tweemaal een jarige – beiden zijn dood
kalender wordt leger
geruimd door de Veger
door ons gezien als brokkenpiloot
–
tijd is onpeilbaar – maar zeker is wel
dat allen verdwijnen
de jouwen, de mijnen
eeuwig is enkel de Internetbel.
==
© B.Bertjens
Dat was broer.
Dat heb je wel eens, een familielid met wie je zelden omgaat.
Geen ruzie. Trof je elkaar dan was het leuk en daarmee was de kous af.
Uit elkaar gegroeid, wetend dat hij op de achtergrond aanwezig is.
Het was voldoende.
Soms dacht je: straks W even bellen of mailen. Vanavond, morgenmiddag, zondag heb ik meer tijd, en dan vergat je het weer.
Zo ging het met een broer.
En opeens is hij dood. Zomaar weg.
Een paar nichtjes kwamen het gisteravond vertellen, zij hoorden het ook via-via.
We wisten het niet. Dat hij zieker was dan iedereen dacht.
Vanmiddag waren we bij de uitvaart.
Het was druk, allemaal mensen die lovende dingen zeiden.
Ondanks de schrik deed het goed dit te horen.
Want je staat er bij stil.
–
Er is wéér een familielid minder.
Gelukkig zijn er nog een stuk of wat over, je wilt wel eens kletsen over het gezin van toen.
En nu ook over de gestorven broer.
==
‘Jammer dan’ Een tranentrekker.
Zwijgend staat ze naast het bed.
Met een klinisch oog kijkt ze naar zijn hoofd dat onrustig heen en weer rolt. Het vertrokken gezicht met fijndruppelig zweet toont angst.
Medelijden voelt ze niet, ze biedt de stervende geen enkele steun ondanks zijn moeizame overgang.
Ze was nooit wraakgierig. Nu heeft ze leedvermaak.
-Het is jouw beurt, denkt ze, nu leer je wat lijden is.
Onaangedaan houdt ze haar ogen gericht op de krampende vingers die houvast zoeken aan het leven.
– Ha, sta jij ook eens met lege handen meneer de directeur, wat een vreemde ervaring moet dat zijn.
–
Ze denkt aan de jaren waarin ze alleen stond met haar verdriet om Lenny, hun gehandicapte dochtertje.
Zo graag had ze het kind thuis gehouden, zelf verzorgd en groot gebracht.
Hij wilde er niet van weten. Toen het kind zes jaar was had hij het naar een tehuis gestuurd. ‘Het is echt beter voor haar, daar heb je zelf geen tijd voor…
‘Met goede hulp gaat het best, ze kan naar een aangepaste school, Lenny is niet onwijs….’
Ze verloor. Haar boosheid en dreigement weg te lopen werden weggewuifd -‘hoe onderhoud je dan het kind?’- het gemis vergoed met beloftes van bezoek en vakanties.
Het ergste was de zalvende toon: ‘Zie je niet dat we geen tijd hebben? Recepties, diners, directiebijeenkomsten, personeelsavonden, noem maar op, hoe had je dat willen doen? Ik gun je een beter leven, geloof me.’
Hij was zijn bedrijf, zij, als knappe vrouw, het bewijs van zijn succes.
Geen liefde, geen begrip, geen begeerte anders dan een snelnummertje, zijn idee van een geslaagd huwelijk. Daar paste geen lastig kind in.
De beloftes werden niet ingelost.
Ze staart naar haar stervende echtgenoot.
‘Waarom, vraagt ze, zou ik het niet gered hebben in mijn eentje? Nu is het te laat, jij gaat straks dood en Lina is vergroeid met met het tehuis. Ik ben alleen.’
Hij zoekt haar. ‘Ik…ik wilde je niet kwetsen…’
Ach, alsnog spijt, toch geroerd pakt ze een van zijn handen die nu heel stil liggen. ‘Sst, het is goed.’
Zijn adem vertraagt. ‘..maar een onwijs kind, bij de gasten…’ Hij rilt. .
Ze laat zijn hand vallen, neemt een kussen. Zijn ogen gaan nog eenmaal wijd open voordat ze hem bedekt.
‘Jammer dan.’
© Bertie
Novembergedachten
Vandaag haalde ik een paar bewaarde kalenders tevoorschijn.
Er staat meer in gekrast dan gedrukt.
Achter veel namen prijken kruisjes en hoewel ik niet dagelijks stilsta bij de dood van ieder (schoon-)familielid, het treft me deze dagen toch. Kerkelijke gewoontes blijven je aankleven.
Zelf heb ik nog een aantal broers en zussen, ze wonen te ver of zijn slecht ter been. Van schoonfamilie leeft nog 1 zus.
Zoetjesaan ga je enig kind worden, wees was je al.
Dat krijg je als je de jongste bent.
Mijn vader en moeder waren ook de (bijna) jongsten, er zijn geen ooms en tante meer over.
Zolang het hele gezin nog leefde en er contact was dacht je niet aan de toekomst, niet in deze vorm. Je voorzag hoogstens een paar oudjes die gezellig samen theedronken of een borreltje namen.
We maakten daar grappen over.
Langzamerhand veranderden die grappen, bij iedere uitvaart werden ze zwarter, macaber.
Je treft een nicht of neef die hetzelfde meemaakt. Het zal in veel families zo gaan.
Die dingen.
—
Deze keer leg ik de kalenders bij het oud papier.
Ik ga voor nieuwe, zonder kruisjes.
–
Laatste woorden
Ze ligt en wacht.
Mijmerend over wat komen gaat.
Hemelse heerlijkheden?
Daar gelooft ze niets van.
Heet hellevuur? Dat gelooft ze evenmin.
Is er überhaupt nog een bewustzijn? Nee, niet menselijk voelbaar.
Wat met het lijf?
Ze denkt aan de natuurlijke weg, vergaan tot een paar botten. Letterlijk terug in aarde. Het idee van wriemelend ongedierte doet haar huiveren.
Crematie overweegt ze, ashes to ashes.
Dood is dood.
Waarom zou je een reeds ontbindend lichaam bewaren? Er zijn liefdevoller aandenkens om je een overledene te herinneren.
Er valt haar iets in, ze glimlacht en tast naar pen en kladblok.
‘Doe er knoflook bij, ik hield van de geur.’
–
Geen speld tussen te krijgen
Ik ga dood.
– Echt? Waarom?
Geen idee.
– Kom nou…
Weet jij het wel dan?
– Ìk ga niet dood.
Jawel.
– Ehhh..
Iederéén gaat toch dood?
– Als je het zo bekijkt.
Nou dan.
—
Nette doden
–
Er kwam ons een bekend mannetje tegemoet dat om een praatje verlegen zat.
Hij viel stil.
‘Bedoel je die van R?’ vroeg hij toen. ‘Ja.’
Huh? Ik stond paf, werd ook erg kwaad.
Op een kerkhof maak je geen scène dus keerde ik me van hem af. Echtgenoot vroeg nog ‘Waar dan wel?’
Niet bij de nette doden.
Om te kotsen.
–
Bovenstaande is nog maar een kleine tien jaar geleden.
Stompzinnig volk voor wie ik geen verontschuldiging kan aanvoeren al zijn ze nog zo netjes, kerks of wat dan ook.
–