Duistergedachte

Het regende vandaag, nogal veel.
Dat is niet erg, het wordt vanzelf weer droog.
Het waaide hard, lopend langs een groot gebouw kon ik me maar net staande houden.
Is ook niet erg, mocht ik opvliegen zou ik vanzelf weer landen.
Wie weet komt er sneeuw en ijzel en strenge vorst.
Zelfs dat is niet erg, de lucht schoont er van op en je kunt er uren naar kijken.

Maar die gadverdammese donkerte, het gemier bij slecht licht soms om drie uur al, de grauwigheid die je te vroeg de gordijnen doet sluiten, die je bij het wakker worden aangrijnst en pas om negen uur begint weg te trekken, die er wéken over doet voor je een paar minuten verlichting ziet, die nergens voor deugt en zich door honderd kaarsen niet laat verjagen,  die niets te maken heeft met gezellige schemering, die…..
Die haat ik.
==

Winter met lentegeluid

Het was rondom half acht.
Donkerte won nog nèt.
Helder, koud, windstil.
Een genot om buiten te zijn.
Bevroren sneeuwkorrels knerpten, hier en daar stapte ik voorzichtig over een ijsplasje.
Na een paar minuten drong het tot me door dat ik vogels hoorde. Daar keek ik van op, zo vroeg? In het donker?
Het was geen uitbundig gefluit, meer gekoer en gekibbel als van een gezin bij het opstaan.
Het maakte het fijne weer nog mooier. .
Dat ik de poort niet open kreeg omdat het slot bevroren was deerde me niet. En met fiets en tas binnendoor naar de voordeur moest was grappig.
Zelfs de bijna-valpartij bij het struikelen over de drempel bij de bloedpriklocatie maakte me geen poep. De urinecontainer (de naam…) zat veilig dicht.
Een goed begin van de dag.

‘Het worde licht…’

sprak iemand en ik was meteen een ander mens.
Winterweertypes met een heldere lucht doen wat met je. Je fleurt er van op, wat heet, je straalt als een zon, toen ik vanmiddag langs de kamerplanten liep schoten ze direct in knop en een ervan bloeit al.
Nou ja, in mijn verbeelding.
Ik kijk uit naar februari waarin je opstaat met dat typische daglicht, bleek en blijmakend.
Daarna een maarts zonnetje.
De eerste bruinsessie, snoeiwerk en zweten met schoffels en hitte, vogelbadjes waarin puffende mussen en mijn voeten in het vijvertje en…
nu draaf ik door.
Geeft niet.
Voordromen mag.

Duister denken

Een groot voordeel van sneeuw is dat de omgeving oplicht in avond en nacht.
Zojuist keek ik naar buiten en zag dat er een nieuw wit waasje over de half verregende rest ligt. Dat maakt me blij, ’n beetje in ieder geval.
Een winter mag streng zijn, ijzig koud en bergen sneeuw brengen, ik houd van extremen ondanks de overlast.
Toch is er één ding van dit seizoen dat ik moeilijk kan accepteren en dat is de donkerte.
Heerlijk, zegt men, cocoonen, waxinelichtjes, knusjes bij elkaar zitten, dekentje om je heen.
Het klinkt me klef in de oren, het koeren ontbreekt nog. Het is hooguit gezellig voor een paar dagen, dan is de waxine op. Gewoon schemeren deden we altijd al zonder geknus.

De middagen zijn te kort, de avonden eindeloos, je gaat naar bed om te slapen tot het weer licht is.
Het feit dat ik weduwe ben maakt het er niet beter op. Tja, ik ga me geen nieuwe echtgenoot aanschaffen om een paar donkere maanden door te komen. Het zou wel handig zijn maar wat zeg je tegen zo’n man in februari? Houdoe en tot de volgende winter?
Liever zou ik een kamerkampvuur aanleggen.
Als de buren er niet op tegen waren. En er genoeg aanmaakhoutjes zijn. En…
Zie je nou wat die donkerte met me doet? Ik word er niet goed van.