Genietend van de najaarszon zitten ze daar, niet meer zo piep, des te genoeglijker.
Ze neemt een voorzichtig slokje, ‘lekker, die verse thee. Lust jij nog wat?’
Hij is zachtjes ingedommeld en hoort haar niet.

Dan slaat ze om en ziet een bekende naam.
Ze stoot haar man aan, ‘kijk jij es, zie ik dat wel goed?’
Ze stoot haar man aan, ‘kijk jij es, zie ik dat wel goed?’
Hij schrikt, ‘wat isser dan?’
Ze schuift hem de krant toe en wijst.
Hij zet zijn bril recht en leest hardop Toch nog onverwachts is van ons heengegaan, onze geliefde Oom Gerrit…. Nounou, dat is toch wat. Heeft al zijn geld hem niet kunnen redden.’
Hij leest het nog een keer.
‘Geliefde’, spot hij, ‘ze konden hem wel doodkijken. Het is ze aardig gelukt.’
Hij leest het nog een keer.
‘Geliefde’, spot hij, ‘ze konden hem wel doodkijken. Het is ze aardig gelukt.’
Ze zwijgen.
‘Denk je dat we een kaart krijgen?’ vraagt ze.
‘Denk je dat we een kaart krijgen?’ vraagt ze.
‘Een kaart? Die hebben het te druk met het tellen van de erfenis.’
Opnieuw vallen ze stil.
Ze staat op.
‘Ik ga naar binnen, het wordt rillerig.”
=