Bouillon is reeds getrokken
de piepers zijn gejast
dat wordt schrokkebrokken
al is het ongepast
een toetje is vergeten
daar malen wij niet om.
Als de honger is gesleten
gaan we languit rusten om
de boel te laten zakken
want van een schrikkelig diner
ist niet alleen je riem herpakken
het moet ook nog vier jaar mee.
==
Maand: februari 2020
Nog 28 uur…
.. dan is het schrikkeldag.
Het is een inhaaldag, een extra tijd die ik goed wil benutten.
Maar waarmee? Waar naar toe? Winkelen? Toch maar bankhangen?
Daar pieker ik nu al over.
Ik denk
en denk
en neem een besluit.
Ik maak er een gewone zaterdag van met lekker eten en een glas wijn bij de televisie. Als ik nu begin met het schillen van de aardappelen en morgen soep en de rest voorkook heb ik overmorgen in een mum van tijd een lekker maaltje.
Doe ik er loeihete sambalsaus bij. Komen er een paar mee-eten dan schrikkelen ze zich halfdood.
Strak plan, al zeg ik het zelf.
==
Eeuwig vuur
Nog eens over de natuurelementen. Over vuur.
Daar dacht ik aan toen ik een gesmolten waxinelichtje in leven wilde houden. Er bleef een laagje vloeibare was over waarin een brandend lontje dreef, ik liet het staan en de volgende morgen brandde het nog. Pas in de loop van de ochtend doofde het uit.
Vuur kun je niet opslaan als lucht, water en aarde. Deze drie kun je in een potje doen en bewaren, ze gaan dood maar de substantie blijft. Vuur niet, het heeft altijd brandstof nodig voor zover ik weet.
Het lijkt me ontzettend handig een potje vuur in voorraad te hebben. Alleen al het idee dat je het hebt weten te temmen lijkt me spannend maar dat zal waarschijnlijk nooit gebeuren.
Dat zagen we in Australië waar men alleen maar kon wachten tot het brandhout op was of mocht hopen op de tegenhanger water om de branden te blussen
–
Nu lees ik in een artikel in Trouw dat er in China -in de provincie Ningxia- een kolenlaag bestaat die eeuwig brandt.
Maar het is niet wat ik bedoel. Weliswaar is er doorlopend vuur, maar enkel door de aanwezigheid van brandstof.
Google op ‘eeuwig vuur’ en je vindt verschillende indrukwekkende voorbeelden.
Stuk voor stuk gevoed.
Maar ik blijf vurig hopen.
==
Update
Er was een plaatje van vuur in een potje, dat is verdwenen.
Het zal opgebrand zijn.
Nacht (herzien)
Bangelijk luister ik naar de wind, in stormen als deze kan van alles gebeuren. Niet hier, mompel ik mezelf gerust, die ritsel is een loshangende tak, het schijnsel een manestraal en…..
–Oh ja?‘
Verstijfd staar ik in onbekende ogen.
‘Had je niet gedacht hè?‘
‘Ga weg,’ piep ik.
Zijn adem blaast vreemde geuren en beroert mijn arm. Panisch stomp ik in het wilde weg, en weer.
Hij verdwijnt, ik blijf achter, bevend.
–
Het tocht, stond het raam open?
Bibberig sta ik op en sluit het, veeg wat zand weg… zand?
Dan val ik flauw.
=
Wakker worden
Vanmorgen was het een vreemd ontwaken.
Waar ik wakker van werd wist ik niet.
Iets beheimds leek het, althans, ik zag en hoorde niets bijzonders.
De sfeer van het vroege halflicht dat grijzig door de gordijnen schemerde? Nee…
Ik stond op, keek om me heen en naar buiten. In de andere slaapkamers en ging naar beneden. Niets was er waar ik de vinger op kon leggen.
De luxaflex ging open, nog viel me niets op dat anders dan anders was.
Liep naar de achterkant en daar zag ik waar het begon.
Daar, in de achtertuin stonden de struiken en bomen stil,
een enkel blaadje wapperde sloom.
Toen wist ik het.
De wind was gaan liggen.
=
In gedachten
In de winkelstraat liep ik een etalage tegemoet waarin ik een bekende meende te zien die me onzeker aankeek voor het tot me doordrong dat ik mezelf zag.
Meteen dacht ik aan de vermaningen.
Moeder: Let toch op, loop je weer te dromen…
Broer: Slome. Sufferd. Droldrie.
Zus: grijnsde achter moeders rug.
Vader: hij knipoogde.
Nepgeheugen?
Twee oude mannen zaten met elkaar te praten.
Ze rookten sigaren, een van hen had bruinige vlekken aan de zijkant van zijn voorhoofd en een groot gezicht.
Later zag ik de ene op het pad langs de schuur. Hij liep met een stok en keek me boos aan.
Heel veel later zat ik te luisteren naar mijn ouders en een paar zussen, ze hadden het over de opa’s die ik niet gekend had.
– Wel waar, riep ik, ze zaten dáár en rookten sigaren. Ik wees naar een raam.
Meteen kwam er commentaar.
–Dat kun jij niet weten, je was nog maar drie toen opa K. overleed en vier toen opa S. stierf.
Ik hield vol, wees waar de bruinige vlekken zaten, waar een van hen in de achtertuin liep, kon de boze ogen aangeven en het grote gezicht.
Het klopte allemaal maar geloven deden ze het niet.
– Dat heb je natuurlijk gehoord, je de herinnering eigen gemaakt, je verbeeldt het je.
Toen twijfelde ik, nu nog steeds. Er werd in een groot gezin zoveel gepraat dat je inderdaad niet altijd wist of herinneringen reële belevenissen waren.
Maar het maakt niets uit; ze zitten in je geheugen als echte beelden en zijn net zo goed als eigen herinneringen.
–
Er zijn interessante boeken en artikelen geschreven over het geheugen, hoe moeilijk het is ware herinneringen te onderscheiden van vermeende, hoe verschillend de indrukken zijn van diverse getuigen. Ook lees je het in menig politieroman.
Maar mijn opa-beelden kan ik voor me zien.
Echt of aangepraat, het maakt geen verschil.
==
Gewoonten en aanwendsels
Vaak zijn ze zo diep ingesleten dat ze niet meer weg te branden zijn.
Bij huisgenoten die aan elkaar gewend zijn hoeft dat geen probleem te zijn, zolang het om draaglijke gewoonten gaat. En er een beetje sturing is door ouders, onderwijzers en andere opvoeders. We leren netjes te eten. Niet te wiebelen en te snoffen, uitgebreid te krabben of met een been te wippen. Ook op school gelden regels, pennen en irritante tikdingetjes worden verboden. (nog steeds?)
Het lijkt heel streng maar het gaat spelenderwijs en vlugger met oudere broes/zussen. Het hoort bij een redelijk aangepast gedrag.
Over het algemeen komt het goed behalve op kinderfeestjs maar die zijn van een andere orde.
—
En dan tref je iemand die het bloed onder je nagels vandaan haalt met een ellendig aanwensel. Deze week nog.
Iemand die zijn koffie slurpt. Dat was nog te behappen, een tweede kop bied ik niet aan
Erger is dat hij, sinds hij niet meer rookt, speelt met lucifers. Een halfvol rammelend doosje.
Opgooien en vangen, opgooien en vangen, opgooien en vangen, van de ene naar de andere hand verplaatsen, op tafel leggen en wegschieten, opgooien en… zoals pa zou zeggen: ik werd er kreessie van.
Ik durfde niets te zeggen.
Net toen ik hem zou wurgen ging de telefoon. Halleluja. Het was een korte boodschap maar brak de spanning, dat gaf me voldoende moed om een einde aan het bezoek te maken.
–
Ik heb geen hypergevoelige aandoeningen.
Alleen: kom me niet aan met gefriemel, trilbeen, zoemgeluidjes, malende kaken en andere dingen waarnaar je gaat kijken en luisteren.
Dan ben je je leven niet zeker.
==
De eindeloosheid van pessimisme
Achter de wolken schijnt de zon. Meestal tachtig km verderop.
Na regen komt zonneschijn. En daarna nog meer regen.
Ieder huisje heeft zijn kruisje. De mijne heeft ze allemaal.
Jong geleerd, oud gedaan. Nog ouder vergeet je alles weer.
Honger maakt rauwe bonen zoet. Maar smerig dat ze zijn.
Blaffende honden bijten niet. Tot ze blafpauze nemen.
Vele handen maken licht werk. Moet je net een slome als hulp hebben.
Eigen haard is goud waard. Behalve als je brandhout op is.
Een goed begin is het halve werk. Tenzij je eerst je enkel verstuikt.
Van een kale kip kun je niet plukken. En natuurlijk te mager voor de soep.
Kleren maken de man. En dan geen smaak hebben.
Spreken is zilver, zwijgen is goud. Kun je de buit ook niet vinden.
Enzovoorts
enzovoorts…
=
De weg kwijt
We hadden een Tomtom en een Garmin.
Ik zette ze naast elkaar en reed naar het noorden, benieuwd of ze precies gelijk werkten.
Vergeet het maar.
Dat spul was toen al zo geavanceerd, het deed niet onder voor mensen. Eer dat we het dorp uit waren hadden ze ruzie.
‘bij de volgende straat linksaf’
‘welnee, U moet rechtdoor’
‘links’
‘rechtdoor
Ik gaf ze beiden een tik.
Even later.
‘na drie kilometer de A73 op’
‘drie-en-een-half’
Ik zweeg. De kemphanen ook, verbolgen.
Na een paar kilometer kwam een pompstation in zicht en ik tankte, bij het wegrijden adviseerde de een:
‘Neem bij de volgende oprit de rechter rijbaan’.
Prompt kwam het antwoord
‘Tssss, en dat noemt zich navigitor…’
Ik zette ze uit, stelletje saggerijnen.
Op eigen houtje kwam ik in de beoogde plaats waar ik de juiste straat zocht. Ik zette Tom T. en Garmin weer aan.
Meteen begonnen ze gelijktijdig te kwekken, in keurig accentloos Nederlands.
‘Tweede straat, niet waar, welles, je weet er niets van, rot op…’
Toen ik uitgelachen was vond ik zelf de juiste weg.
==