Novembergedachten

Vandaag haalde ik een paar bewaarde kalenders tevoorschijn.
Er staat meer in gekrast dan gedrukt.
Achter veel namen prijken kruisjes en hoewel ik niet dagelijks stilsta bij de dood van ieder (schoon-)familielid, het treft me deze dagen toch. Kerkelijke gewoontes blijven je aankleven.
Zelf heb ik nog een aantal broers en zussen, ze wonen te ver of zijn slecht ter been. Van schoonfamilie leeft nog 1 zus.
Zoetjesaan ga je enig kind worden, wees was je al.
Dat krijg je als je de jongste bent.
Mijn vader en moeder waren ook de (bijna) jongsten, er zijn geen ooms en tante meer over.
Zolang het hele gezin nog leefde en er contact was dacht je niet aan de toekomst, niet in deze vorm. Je voorzag hoogstens een paar oudjes die gezellig samen theedronken of een borreltje namen.
We maakten daar grappen over.
Langzamerhand veranderden die grappen, bij iedere uitvaart werden ze zwarter, macaber.
Je treft een nicht of neef die hetzelfde meemaakt. Het zal in veel families zo gaan.
Die dingen.

Deze keer leg ik de kalenders bij het oud papier.
Ik ga voor nieuwe, zonder kruisjes.

Gumplant?

Hé, een gummetje, dacht ik.
Het lag half onder een steen, verscholen tussen wat kruipplantjes.
Wat, vroeg ik me af, doet een gum in de voortuin.
En hoe komt het daar?
Wie verliest dat, twee meter vanaf het trottoir? Wie verliest er nou een gum?
Ik raapte het op en zag dat het een steentje was.
Terwijl ik het borstelde en het in allerlei watertjes liet weken dacht ik na.
Van dichtbij bekijkend kon ik het niet thuisbrengen, van een afstandje lijkt het nog steeds op een gum maar ook op een minibaksteen voor kabouterhuizen of op een klein karbonaadje met een spekrand.
Je kunt er een speelgoedblokje in zien.
Aan beide lange kanten zit een kuiltje, misschien ooit gaatjes geweest?
Een stuk van een ketting? Een reuzetand als kraal? Van een vreselijk beest? In dat geval een melktand, er braken korreltjes af bij het peuteren. Niet voldoende melk gedronken waarschijnlijk.
Stel je het moederbeest voor met haar wijsklauw belerend opgeheven: ‘Melk is goed voor elk en ook voor jou!’
Ik raad in het wilde weg, waarschijnlijk is het gewoon een onderdeeltje van een huis of zo.
Al sluit ik een versteende gumplant ook niet uit. Of gumboon.
=

Over dagboeken

In het weekend zag ik een dagboekprogramma op  NPO1.
Een van de voorgelezen stukjes hoorde ik toevallig. Dat was even genieten. Die keiharde wraakgevoelens van een puber herkende ik meteen.

Hilarisch, wat ze soms verzinnen waarvan ouders geen idee hebben.
Hoewel, zelf zijn die ook pubers geweest. Waarschijnlijk durfden ze vroeger hun gevoelens niet zo plastisch te beschrijven. In een groot gezin was je zelden of nooit alleen, slaapkamer-kledingkast-bed-wasbak-shampoo en meer, alles werd gedeeld, er bleef weinig verborgen
.En dat is precies wat mij vroeger weerhield van eerlijke schrijfsels.
Toen ik een dagboek cadeau kreeg kwamen daar enkel onnozele stukjes in. Mocht iemand het vinden, dan zouden familie, klasgenoten, leraren en alle anderen niets beledigends lezen, zelfs hond en kat werden gespaard.
‘Vanavond aten we spinazie met gehaktballen, niet zo lekker,‘ schreef ik braaf.
Wat ik bedoelde: ‘Gadverdamme, spinazie die niet te eten was met een walgelijke berg zand, ik snap niet dat ze het op tafel durft te zetten… enz. enz.
In werkelijkheid wenste ik ze stuk voor stuk morsdood, de Maas in en opgevroten door grote vissen en mezelf een liefhebbende rijke popster die mijn  schoonheid onderkende. Dat zou pas gerechtigheid zijn.
Stel je voor dat een broer of zus zoiets in handen kreeg.
Ook daarover had ik weinig stichtelijke gedachten, chantage  zou nog mijn minste straf zijn. (‘Je zakgeld of…’) Gruweldegruwel.
Tussen deze diepzinnige gedachten door vond ik ons gezin wel te pruimen en moeders kookkunst ook.

Deze periode duurde niet lang en dat is maar goed ook, je zou jezelf haast gaan geloven.
Meer en meer werden het verzonnen opstellen en teksten van popliedjes. Wel zo makkelijk en veilig.
Wat me opviel was dat het meestal meisjes waren die een dagboek bijhielden. Of is dat aangepraat? Of verstopten jongens ze beter?
Bij onze eigen kinderen heb ik nooit naar geheime geschriften gezocht. Ik wilde ze niet vinden, ik geloof niet dat ik hun ontboezemingen op prijs had gesteld.
Iemand mag best iets voor zichzelf hebben, je hoeft niet àlles te delen.
Zelfs niet in een gezin.
Dan spaar je elkaar.
==

‘Geen foto, eerst betalen’

We waren eens in Scheveningen, op de boulevard waar die grote blikken beelden staan.
Een straatartiest deed iets wonderlijks voor een toeschouwer, ik weet niet meer wat. Misschien een goocheltruc.
Ik nam de camera maar hij begon onmiddellijk te gebaren van ‘nee, nee, eerst betalen’.
Dat wilde ik niet, ik zei dat het de openbare weg was en ik vrij mocht fotograferen. Hij bleef roepen van ‘verboden, eerst betalen.’ Om ons groepje niet in verlegenheid te brengen haakte ik af.

Later waren we op de braderie in een naburig dorp.
Veel dingen te zien waaronder living statues op de markt.
Een ervan stelde een priester voor en ik nam weer de camera. Het beeld bewoog en ook hij begon van ‘nee, nee,’ hij wees op een geldbakje.
Ik probeerde me te verschuilen en stiekem te werk te gaan maar echtgenoot bleef kalm, haalde een paar euro uit zijn zak, liet ze zien en stopte ze in het bakje. Toen kon ik een foto nemen, waarna ik als dank een kruisje op mijn voorhoofd kreeg.
Hij lachte er ook nog bij zodat ik me dubbel belazerd voelde.

Ik vraag me af of deze mensen dit mogen verbieden.
Ze zijn geen toevallige passanten, ze staan daar voor hobby en/of verdienste en willen gezien worden.
Wat geeft ze dan dit verbodsrecht?
Ik weet het nog steeds niet.
==

First date

Zenuwachtig loopt Anna heen en weer op het perron, de krant met het boeket in een draagtas.
-Laten we het origineel doen, had Jacob voorgesteld. Niet de geijkte gevouwen krant. We nemen een bos brandnetels, verpakken hem in een oude Telegraaf en daar zwaaien we mee… –
Toen ze het las leek het haar bijzonder geestig.  Telegraaf, brandnetels. 
Nu voelt ze zich voor gek staan. Is dit wel zo’n goed idee?
In gedachten pruttelt ze verder tot een vrouw haar aanspreekt. ‘Sorry, ik zag een bloem uit uw tas steken. Brandnetels?’
‘Oh, eh ja, weer eens wat anders.’ doet Anna luchtig.
‘Oude grap….’
Ach gut, een mannenhaatster.

Reizigers komen in beweging. Paniek speelt op, wat moet ze nou doen?
De deuren openen zich en direct ziet ze hem.
Haar ergernis verdwijnt, ze smelt,  wat een lekker ding. Precies als op de foto’s.
Ze haalt de brandnetels uit de tas en zwaait, zich niet bewust van de vrouw die achter haar staat.
‘Jacob,’ roept ze, ‘hier!’ Hij ziet haar en steekt de hand op maar halverwege het gebaar kijkt hij naast haar, verstijft, keert zich af en verdwijnt. ‘Jacob,’ roept ze weer, ‘hé Jacob.. ‘ Beduusd laat ze het boeket zakken.
‘Ja, kom maar als je durft, klootzak!’ Geschrokken draait Anna zich om en staat oog in oog met de vrouw die haar zojuist aansprak. ‘Honderden euro’s heeft de lammeling me gekost met zijn grappen, hij liet me lachen en dan dokken. Voor etentjes, kostuums, kapper, cadeautjes voor mezelf…’
Furieus keert ze zich naar de conducteur, ‘ik wed dat hij geen kaartje heeft…’  Anna staat doodstil. ‘Jacob??’
‘Brandnetels, kind, in een oude Telegraaf, niet dat geijkte, dat vond ik humor, ik lachte nog harder toen hij  zijn portemonnee vergeten was. Het gebeurde alleen te vaak. De lul.’
De trein vertrekt, met een hartgrondige vloek kijkt ze hem na.
‘Ik bleef achter je staan en jawel, daar kwam hij te voorschijn, knap en lachend tot hij mij zag. Nou, je zag hoe hij schrok.’
Anna knikt, nog bleek van haar eigen schrik.

Meelevend nu kijkt de vrouw haar aan.
‘Zullen we ergens koffie drinken? Als troost?’ Anna knikt nogmaals.  ‘Eerst de brandnetels weggooien.’
Bij de afvalbak staan een paar jongens.
Ze kijken naar het boeket, een van hem steekt zijn hand uit. ‘Gooit U ze weg? Mag ik ze hebben?’
Verbaasd geeft Anne ze. ‘Wat moet je daar nu mee? Ze zijn al verlept.’ ‘Och, weer eens wat anders…’
Ze grijnzen. Anne ook. ‘Geluk ermee.’

Moet dat, buitenspelen?


Misschien.
Tot en met kleuterleeftijd zie je vandaag alleen een enkel voetballertje in de buurt, misschien gestimuleerd oor de ouders.

Buiten spelen is nu een kwestie van beweegtuinen, dagjes uit met gezin, school en sportclubs.
Dat vinden de kinderen zelf genoeg,  ze bewegen toch al meer dan we denken.
Lang niet alle leerlingen gaan met de auto naar de basisschool, veel ouders fietsen en grotere kinderen ook.
Na de basisschool fietsen ze opnieuw, vaak naar een school die veel verderop ligt.
Er is zomerrecratie met gezinnen bij plassen en strandjes, er zijn kermissen en veel evenementen in parken en op pleinen.  Daar lopen heel wat jonge kinderen rond die zich prima vermaken.
Ze krijgen zo nog aardig wat gezonde lucht èn oefentijd voor volwassenwording. Zie het spel tussen jongens en meisjes, de uitdagingen.

Herinneringen spelen ons parten. Het is 2018, de verhalen van slootje springen, hinkelbanen, knikkeren en appeltjes pikken nemen de kinderen voor kennisgeving aan, ‘nou en?’
En laten we eerlijk zijn: het was niet altijd zo geweldig als door sommigen wordt voorgesteld. Er waren zeer zeker veel goede momenten maar evenzeer kwalijke.  Ook zonder Internetinvloed kenden we kwaadaardige scheldwoorden en gepest. Stiekem natuurlijk maar des te geniepiger.
Of die tijd beter was? Ik betwijfel het.
Er zijn opvoeders die stellen dat de nadelen van Internet en de soms jammerlijke gevolgen groter zijn dan de gevaren van vroeger. Tja, dat is voer voor psychologen.
Maar hoe hard je kinderen ook op risico’s wijst,  we krijgen ze er niet mee naar buiten, niet zonder iets te organiseren.
Tijden veranderen nu eenmaal.
==

Ganzentrek

Luid gakkend vlogen ze rondjes.
We zwaaiden naar ze, wezen naar het noorden, dan naar het zuiden, ze trokken zich niets van ons aan.
Ik weet dat een groep naar het noorden gaat en andere soorten in West-Europa blijven of een paar kilometers verderop gaan wonen, maar niet welke dat zijn.
Ze wisten het zelf ook niet.
Hun geruzie klonk schel.
‘HIERRRR blijven’ riep er een naar een paar uitbrekers.
‘Bekijk het, we maken een nieuwe V’ was het antwoord, ‘we willen niet bij jullie.’
De rest bemoeide zich ermee, alles vloog door elkaar.
Andere vogels streken er nieuwsgierig omheen, er werd gelachen, getjilpt, gekrijst, gekrast, het werd een pan van jewelste.
Wij stonden op de grond en keken ernaar.
Door de wanordelijkheden werd het al moeilijker de diverse soorten te onderscheiden.
Tja, als ze zichzelf al niet uit elkaar kunnen houden hoe moet ik het dan weten?
Domme gansjes, zou je haast denken, net mensen.
Enfin.
Na langdurige bekvechterij kwamen ze tot overeenkomst en formeerden ze zich op de juiste manier.
Soort bij soort.

Vooruitkijken, ongeduldig of gewoon dwars


Nu is er een herfstachtig weertje
Ik speur naar een ijs-elijk sfeertje
inwendig reeds kouwelijk
bedenk ik, aanschouwelijk,
een wollige sneeuwstorm, ik zweer’t’je.

We krijgen misschien ook een winter
natuurlijk zie ik dan een flinter
van bloemen en kalfjes
en zonnige zalfjes
en zie de gezichten getinter.

Daarna komt de lente, ‘kvoel hitte
smeer bruinsel tegen het witte,
wacht lijdzaam op juli
drink cool en eet culi-
-gezond en blijf luiig lang zitte.

Zomer. Ik denk aan de stormwind
aan blad dat als goud door de straat sprint
mijn hoofd staat naar misten
en bessen aan risten
niets dat me aan de augustusmaand bindt.
==

Airmiles

Heeft U ze  al geteld?
Ze zijn nog in te wisselen. Moet U wel opschieten, in november is het afgelopen.
Nieuwsgierig naar de cadeaus bladerde ik door de catalogus.
Mooie dingen zag ik maar niets wat me aantrok, liever maakte ik een leuke vliegreis.
Ook het aantal benodigde airmiles viel me tegen. 100 Airmiles is maar 1 euro, je hebt er héél véél nodig.
Toch even nakijken hoeveel ik er heb.
En toen zag ik…
369 stuks.
Ik koop wel een vlieger.

Mooi tuinweer

Dat was lekker wakker worden vanmorgen. Het had licht geregend, de lucht was grijzig bewolkt.
De saaiheid doorbroken. Eindelijk.
Opgefleurd vloog ik door het ochtendritueel, nog blijer werd ik toen naderhand een passend zonnetje verscheen, verdween, en nogmaals.
Barstend van energie heb ik bladeren opgeruimd, dood spul weggeknipt, uitgedroogde grond doorgeharkt. Met alle respect voor het rood en goud van de herfst, verfrommeld grauw aan taaie planten is niet altijd een succes, niet in een door mensen aangelegd tussentuintje.
Stengels en takken laat ik staan, die doen het fantastisch onder een laag mollige sneeuw.  Als die komt. Ooit. Hoop ik.
IJverig draafde ik heen en weer met snoeischaar en bezem van schuur naar plant en terug. Als gepensioneerde ben je toch maar een bofkont, dacht ik, je hebt alle tijd van de wereld.

Met koffietijd liep ik naar de keuken en kwam in het spiegelend raam een vrouw tegen die me opgewekt aankeek. We zwaaiden naar elkaar.
Ik schoot in de lach bij dit herkenbare tafereel.
Mijn dag kan niet meer kapot.