Een vrouw liep in zeven sloten tegelijk. Ze kwam drijfnat thuis.
–
Het water stond me aan de lippen, het was dieper dan ik dacht.
–
Het regent pijpestelen en ze stinken naar tabak.
–
De storm in het glas maakte het water wild.
–
Toen het bakstenen regende heerste er naderhand een hersenschuddingepidemie.
–
We droegen water naar de zee. Waren we er mooi van af.
—
Enzovoorts.
–