Uit TROUW 30-11-2017

‘De prehistorische vrouw was een krachtpatser-van-formaat 
Ook toen al.
Vooral die sterke armen waren belangrijk, te vergelijken met sportsters van nu, zo blijkt uit onderzoek.
Met de scheenbenen was het minder stevig gesteld maar ik ga er van uit dat een sterke vrouw door haar man op handen werd gedragen. Tenminste, als hij daar toe bereid was en dat moesten vrouwen maar afwachten.
Ook toen al.

Kwestie

In mijn allereerste weblog schreef ik makkelijk. Naïef, onnozel soms.
Onbekommerd gaf ik mijn mening op wat me de meest geschikte plek leek: mijn eigen Bertjens.
Dat viel tegen.
Bij een paar onderwerpen kreeg ik zoveel verontwaardigde antwoorden dat ik verontwaardigd was over de verontwaardiging.
Blijkbaar stelde ik mijn ideeën te hard. Tegendraads.
Ik schrok er van en hield me in het vervolg rustiger.
En nu?
Van de gemiddelde mening trek ik me niets meer aan.
De vraag is over welk onderwerp ik me druk moet maken.
Er zijn er zovéél, ver van je bed en dicht bij huis.
Het is moeilijk kiezen en daarom houd ik het bij een eenvoudige:
zal ik een witte of een rode wijn nemen?

Huishouden. Een vak apart.

Een niet al te pienter meisje trouwde. Daar ze niets wist van huishouden bezocht ze dagelijks haar moeder voor advies.
Dat was hard nodig.
Haar eerste portie aardappelen was niet te eten.
-Droog stomen, zei moeder, dan worden ze smakelijker.
Het meisje zette ’n pannetje water op, wachtte tot het flink dampte en deed  er de aardappelen in. Het stoomde en stoomde, het water verdampte en het stonk vreselijk. Terwijl haar man de keuken bluste rende ze huilend naar haar moeder.
–Weet je wat, zei die, hou jij je maar bezig met de was dan kom ik wel voor jullie koken.
Ook deze raad werd nauwgezet opgevolgd.
Het niet al te pientere meisje was wekenlang doende met de was; ze droogde en streek en waste tot alle kleren versleten waren en zij en haar man in lompen gehuld gingen.
Weer greep moeder in.
–Ga je huis maar poetsen, raadde ze, en doe tussendoor een  paar boodschappen.
Het meisje ging onmiddellijk aan de slag en poetste de kamer, de keuken, de kelder en alle andere vertrekken en daarna de buitenkant en de schoorsteen en de dakpannen.  Af en toe liet ze haar emmer zeepsop in de steek om naar de buurtsuper te gaan. Dan kocht ze zes liter Ajax en twaalf dweilen, of zeventien sponzen, zich verbazend over de snelle sleet.
Het werd werkelijk een onhoudbare toestand. De hele straat liep uit en keek hoe ze de regengoten sopte en de voorgevel stofzuigde en de dorpstherapeut vermoedde een onverwerkte relatie met de stofdoekenmand, kortom, het werd een bespottelijke vertoning tot de burgemeester een samenscholingsverbod uitvaardigde en de moeder opriep.
Die liet, ten einde raad, het huwelijk ontbinden en stuurde haar dochter naar ’n klooster.
En daar zit ze nu nog.
Echt waar.

Tweemaal koffie-extract 1946

Uit het N.C.B.-kookboek en op een reclameblaadje van Buisman.
Welke het beste is? Ik weet het niet.
Ook weet ik niet van wanneer de recepten zijn. De eerste druk van dit boek was al in 1934, het is best mogelijk dat dit koffierecept er toen al in stond.
Het intrigeert me. Welke huismoeder maakte dit? Die van de middenklasse?  De armen? In de boerenstand? Of was het keukenmeidenwerk voor de beter gesitueerden?
Als er nog gewone gemalen koffie bestaat wil ik het uitproberen, ik vermoed dat er van de fijnere snelfiltermaling minder koffie nodig is maar hoe dan ook, ik ben nieuwsgierig of het net zo goed smaakt als de nescafé van nu.



Ongewenst bezoek

Op de markt liep ik een dame tegen het lijf aan wie ik een grote hekel heb. Beleefdheidshalve bleef ik staan bij het ‘Hallooo, hoe gáát het met je.’
Het praatje eindigde met ‘vandaag of morgen kom ik efkes an.’
‘Ik ben nooit thuis’ zei ik gauw.
Later, bij de koffie, bedacht ik dat het echt iets voor haar was om met etenstijd binnen te vallen en hongerig naar het brood te kijken. Ik deed er beter aan de poort op slot te houden.

Te goed herinner ik me de keer dat een irritant echtpaar op de stoep stond en ik niet opendeed. Na drie maal bellen  hoorde ik ze weglopen, ze gingen achterom.
Ik vloog naar het keukenraam, trok de gordijnen dicht en draaide de deur op slot.
O god, de gordijnen sloten niet aan en ik hoorde de poort al.
In paniek dook ik naar de grond waar ik onder het raam ging liggen, strak tegen de muur.
Net op tijd. Ze rammelden aan de deur, scharrelden bij het raam, murmelden. Gesmiespel. Weer stilte. Een harde tik, voetstappen en de poort die met een knal werd dichtgegooid.
Ik bevroor.
De spiegel, ik had niet aan de spiegel gedacht. Die hing tegenover het raam en de plek waar ik lag. Als ze naar binnen keken moeten ze me hebben gezien. Een klassieke spotprent.
Toch beschaamd kroop ik overeind en was naderhand opgelucht te merken dat ze me niet zagen. Of het niet wilden zeggen. Dat kan ook.
Nu deze dame nog weg zien te houden.
Of zal ik een fort bouwen?

Kerstboomversiersel

Misschien schreef ik dit al eerder, ergens, ik weet niet in welke weblog.

Jaren geleden op een rapportgesprek meldde de klasseleraar enkele ongehoorzaamheden, hij zat vooral in zijn maag met een grap, begaan door een van onze kinderen, ongeveer vijftien jaar oud.
Wat had het gedaan dan?
Samen met een klasgenoot het beeldje van Jezus uit zijn kribbe gelicht en in de kerstboom gehangen.
– Ach, tja, heel oneerbiedig.  Toch leek het ons geen misdaad. Kindje als versiersel.
Maar, ging de leraar verder, aan een touwtje om de nek??
– Oei, dat was erger, zorgelijk.
Puberaal gedoe? Dwarsheid? Rebellie? Onderliggende problemen? Verveling?
We wisten het niet en werden niet wijzer van de puber zelf.
Man en ik keken er elkaar op aan.
‘Jij begint altijd met harde grappen.’ ‘Jouw vader komt altijd met zwarte humor.’ ‘Jouw moeder is altijd zo grof.’ ‘Nee, dan de jouwe.’ Enzovoorts.
Tot we de slappe lach kregen.
Zo bloedde het incident vanzelf dood.
Later hoorden we dat het vaker gedaan werd, ook met de andere beeldjes. Dat wil niet zeggen dat we het daarmee goedkeurden.
We vroegen ons alleen af hoe iemand op zo’n idee komt.

Oude winters

Iemand pakt de kolenkit en een stapel houtjes.
Er wordt gestookt bij het leven.
Maar het blijft koud, in slaapkamers is het Siberisch met ijzige temperaturen. Sloffen en pyjama’s worden voorverwarmd op de kachelpijp
‘Ach wat, zegt vader, wij hadden vroeger sneeuw op de bedden en sliepen gewoon door.’
Gemok.
– boven komt ook sneeuw naar binnen – dekens waaien zowat weg – ’s morgens ijspegels aan de voeten – we vriezen nog dood –
Moeder bemiddelt.
‘Er ligt genoeg hout, er zijn kolen zat. We kunnen best wat harder stoken en de trapdeur openzetten. Dat scheelt.’

’s Avonds kleumt de kring rondom de kachel die bijna op springen staat. Gezichten kleuren rood, ruggen rillen.
Iemand staat op en doet de trapdeur dicht. ‘Het trekt zo.’  Er wordt geknikt.
Vader zegt niets, hij dut langzaam in.
Moeder breit. Ze luistert naar geginnegap over ijstenen en sneeuwgraven en lacht om de stille huiver, ze sust de jongste.
Allen gapen maar gaan niet naar bed.
Stel dat ze in de slaap bevriezen.


Een rare dag

Vanmorgen kwam ik een buurhond tegen. Ik begon een praatje (dat doe ik meestal).
‘Zo, beessie, ben je nog steeds braaf?’ en krauwde hem achter zijn oren.
Hij kwispelde als een gek en spinde luid.
‘Wat?’ verbaasd stopte ik en hij reageerde meteen: miauwww.
Ik keek rond of ik de eigenaar zag maar hoorde alleen wrrrraf achter een heg.
Zeker iets nieuws,  die mensen hebben alleen ’n eend, wist ik.
Jeetje, even kijken daar; ik liet beessie staan en gluurde door de heg.
Wat ik zag: de eend zwom in de vijver, blaffend naar een paar vissenbekjes die nèt boven het water uitstaken en -je gelooft het niet-  het do-re-mi mekkerden.
Mijn ogen en oren werden groot! Spinnende hond en blaffende eend, geitevissen.
Aarzelend liep ik een paar stappen.
Op dat ogenblik tjilpten er een groepje mussen; blij met dit normale geluid wendde ik me naar een boom. Hm, ze waren al  gevlogen. Maar.. ik hoorde ze toch? Toen merkte ik het, een toompje kippen scharrelde kwetterend door de voortuin van S.
De haan wandelde er loeiend om heen.
Dit werd me teveel.
Ik moest  weg, meteen, ik draaide me om en rende naar huis.
Bij de achterdeur zat Tinus, een bevriende kater.
‘Sorry Tien,’ hijgde ik ‘ik heb geen tijd..’
‘Ja zeg,  ik wil mijn plakje worst,’  antwoordde hij kwaad.
‘Nee,’ huilde ik bijna, vloog de trap op en kroop in bed.
Met het dekbed over mijn hoofd.
Ik durf niet meer naar buiten.