Nieuw sprookje


Er stond een wolvin voor de deur, verwaaid, met kletsnatte haren.
‘Ja?’ vroeg ik.

‘Goedenavond, mag ik even opdrogen?’ zei ze droevig. Haastig deed ik een stap opzij en ze liep naar de keuken waar ze tegen de radiator aan kroop. Ik gaf haar een handdoek.

‘Hoe raakt U hier verzeild?’ vroeg ik,  ‘geen bossen, geen volle maan…’

Ze zuchtte.

‘Ach, manlief hangt de weerwolf uit en ik was alleen thuis, voor de zoveelste keer.  Niet eens een paar geitjes om mijn buik te vullen laat staan grootmoeders. Uit narrigheid ben ik weggelopen maar het is nat en koud en nu weet ik het niet meer… ‘.
Bijna huilend lag ze daar, toonbeeld van eenzaamheid en verdriet. Diep begaan belde ik de wolvinnenvervoersdienst.

‘Ze zijn er zo en brengen U naar huis,’ troostte ik.

Dankbaar keek ze op. ‘Fijn;  ik ga een dubbelop maaltje voor U koken. Zodra ik een omageit heb gevangen nodig ik U uit.’

En zo geschiedde.